De groenteboer

De groenteboer.

In een stukje bijna ongerept Brunnepe fiets ik langs de Sint Nicolaasdijk, of misschien moet ik wel zeggen: ‘de Van de Weerd dijk’. Er wonen namelijk nogal wat families Van de Weerd. Moeilijk als er naar de weg gevraagd wordt en je moet uitleggen waar Van de Weerd woont als zoveel mensen diezelfde achternaam hebben. In Brunnepe weten ze daar wel raad mee: ‘Woar muj wez’n?’ Bij de ‘Sokke’, ‘Starke Peter’, ‘Pieter Ouderwets’, ‘Boer’n Pietien’ of ‘Gekke Hennis’?’ Die bijnamen waren zo ingeburgerd, dat als er naar Van de Weerd gevraagd werd, andere Brunnepers soms het antwoord volkomen schuldig bleven: ‘Die woont ‘hier niet op de dijk’.
Voor mij ligt het wat eenvoudiger. Ik moet zijn bij Harm Landman en zijn vrouw Klazien. Harm was groenteboer en woont nu samen met zijn vrouw Klazien aan de Sint Nicolaasdijk. Die dijk is al erg oud: in 1302 wordt hij al vermeld.
Bij hun woning kun je genieten van de ruimte achter de tuin. Er ligt een uitgestrekte boomgaard.
Eerst wordt me nog uitgelegd wat de ‘Roomse huisjes’ zijn (de huisjes met een tuintje ervoor tegenover ‘de Bok’, de snacktent). Daar woonden een aantal rooms-katholieke gezinnen, zoals Tünker en Lorist. Ook de ‘Bondsrepubliek’(huizen aan het Van Gelder plantsoen, waar een aantal Gereformeerde Bonders woonden) en de ‘Gereformeerde huizen’ (aan de Dotterbloem, waar GPV- aanplakbiljetten voor de ramen hingen bij de verkiezingen) krijgen na uitleg hun plek in Kampen.

(vader) Willem Landman met Corrie

Harm was leerling op de Nieuwe Marktschool. Hij zat o.a. in de klas bij meester Hagoort en meester Scholten. Deze twee schoolmeesters waren niet bepaald zijn favorieten, maar de leerkracht van de vierde klas is een onderwijzer, die nog echt oog heeft voor zijn leerlingen. Dat is meester Harsema, het latere hoofd van de Emmaschool. Bij de eerder genoemde ‘pedagogen’ werd Harm nog wel eens in het kolenhok opgesloten. Er werd toen nog gestookt op cokes. ‘Wat kon je lekker op die gloeiende kachel spugen om het te laten sissen’.
Harm kon goed leren en zou eigenlijk wel naar de hbs kunnen.

Zijn vader, die een groentezaak had in de Kerkstraat, had jammer genoeg andere plannen: hij kon beter aan het werk.
Hij bracht dat als volgt: ‘Jij lijkt me niet zo’n jongen, die veel interesse heeft in leren, zou je mij niet beter kunnen helpen?
Je kunt dan ook op zaterdag vrij zijn als je nu eerst naar de school van meester Klop gaat’. Hoe moest dat nu, want de boeken voor de hbs waren al gekocht. Ook de directeur van die school, Ten Cate, kwam nog langs, maar er was geen praten aan. Harm ging naar de ‘kopklas’. Zowel zijn vader als Harm hebben later spijt over die keuze. Op zijn veertiende mocht hij aan het werk.

Zijn eerste klant was IJzerman. Hij woonde aan de Oldenhof (een hofje waar voornamelijk ouderen wonen). De al bejaarde IJzerman ziet hem aankomen met zijn handkar.
Harm krijgt te horen: ‘Ach jochie ai ev’n varder bin, dan zittie ier ook’.
Zijn eerste kleine wijk kreeg hij in Brunnepe. Zijn vader had een veel grotere wijk op Zuid.
Daar kon Harm ook wel de helft van krijgen. Het nadeel was, dat hij daar ook met de handkar heen moest. Zijn vader bezorgde daar met paard en wagen.
Harm had daar in de buurt al veel klanten bij de Van Gelderstichting, dus hij was al bijna ‘op Zuid’. Door het plantsoen liep in die tijd tussen de latere Kennedy laan en de poli een teerweg, maar je moest daar wel omhoog. Het was een weg voor fietsers en voetgangers.
Harm wachtte dan altijd tot de scholen uitgingen, want dan hielpen de scholieren hem duwen.
Ze waren best behulpzaam en een appel was dan de beloning.

Die weg door het park was in de zomer een nog groter obstakel, want de teer bleef aan de hoepels (van de ijzeren banden) kleven. Geen wonder dat Harm ‘dik zat was’ van de handkar. Zijn vader stelde voor te ruilen. Hij mocht met Corrie, het twintigjarige trekpaard, zijn klanten bezoeken.
‘Mijn vader kon lezen en schrijven met Corrie. Als hij van de wagen stapte rammelde het kleingeld in zijn zak. Corrie bleef even later staan, want zij wist perfect waar een volgende klant geholpen moest worden. Zij kreeg van een mevrouw in de Molenstraat altijd een pepermuntje.

Toen die vrouw overleden was bleef Corrie stokstijf voor de deur staan wachten tot haar een pepermuntje werd gepresenteerd’.
Maar Corrie kende maar één baas: vader Landman. Ze wilde Harm niet als baas erkennen.
Ze negeerde Harm volledig. Kwam dat omdat Harm eigenlijk bang was voor het paard? Hij kon haar roepen of lokken zoveel hij wilde, maar ze kwam niet naar hem toe als hij haar ’s morgens ophaalde.
Zelfs pepermuntjes en suikerklontjes konden haar niet verleiden. ‘Als mijn vader eraan kwam en zij stond achter in de wei dan wist ze niet hoe snel ze moest komen’, aldus Harm.
‘Spuugzat werd ik er van en ik wilde weer ruilen’.
Net op dat moment kwam de GEHA- truck op de markt. Harm: ‘Die truck had een tweetact motor.
Er ging tien liter benzine in en een blikje olie’.
Harm was net jarig geweest (hij was nu 16) en mocht op die truck rijden. Naar ‘Zuid’ wilde hij liever niet meer en de Hanzewijk en Brunnepe werden weer zijn werkterrein. Er woonde op ‘Zuid’ ook een heel ander publiek. Als er een kilo andijvie moest komen hoorde hij daar vaak ‘eigenlijk is het wel een onsje teveel’. In Brunnepe maakte dat niks uit. Het was al gauw: ‘kump wel op’.
Daar werd hij ook al vaak aangekondigd met ‘doar ei Arm’.

De band met zijn klanten is voor Harm van groot belang. Ook nu nog gaat hij naar klanten als er een familielid is overleden. Zijn Turkse kapper kent hem ook nog van vroeger en bekende onlangs dat hij wel eens een appeltje achterover drukte. Als Harm af moet rekenen na een knipbeurt steekt hij de portemonnee weer weg en zegt: ‘Nou dan zijn we nu zeker weer quitte’.
Bij de vroegere Ambachtsschool aan de Dr. Damstraat (nu het Hanze winkelcentrum) waren vooral de leerlingen uit Genemuiden een ware plaag. Ze pakten daar dan niet een banaan, maar een hele kam. Hij werd gewaarschuwd door zijn klanten, vervolgens richtte hij zijn route zo in dat hij dan later bij de school kwam en zij al naar huis waren.

Het woord trots past niet zo bij Harm. ‘Doe maar gewoon’. Toch kun je tijdens ons gesprek wel een vleugje van trots bespeuren. Zo kreeg hij complimenten over de opbouw van zijn wagen: hij werkte met kleuren bij het uitstallen van zijn groenten.
Bloemkool naast spinazie en daarnaast weer bieten. ‘Het was net een schilderij’.
Hij verwende zijn klanten ook wel. In de flats liep hij de trappen op en noteerde in gedachten de bestellingen. Beneden maakte hij de bestelling klaar en wist perfect te bezorgen wat de klant gevraagd had. Andere groentemannen wachtten gewoon beneden tot de klanten kwamen.

De dag begon voor Harm om zes uur. Het was hard werken, want ’s avonds om acht uur (en vaak ook wel om tien uur) zat zijn werkdag er op. En dat zes dagen in de week.
Eerst ging hij naar de veiling.
Hij werd er zonder enige kennis van zaken naar toe gestuurd door zijn vader. Die zei: ‘Je moet het leren, als je het van de tien keer twee keer fout doet heb je het prima gedaan’. Soms waren er koopjes. Dat was dan zeker niet op de woensdag. Op die dag kwamen er van heinde en ver kopers. Dan werd er behoorlijk tegen elkaar opgeboden. Op de tussendagen was alles goedkoper. Harm: ‘Als je dan een partij goedkoper in kon kopen, deed ik dat en liet voor een paar cent alles in de koeling opslaan. Mijn vader zorgde voor de goeie contacten met de veilingmensen. Hij had wel altijd een hoge rekening in de kantine, terwijl hij zelf niks nam.
Nou ja, een doosje sigaren, dat was het wel. Hij trakteerde de anderen op een ‘bakkien’ en een gevulde koek of gehaktbal. Het resultaat was wel dat hij veel voor elkaar kreeg: we waren het eerst klaar met het inladen’.
Ook bij het veilen waren zowel de commissionair Jitte Posthuma als de afslager (Jacob van de Sluis) de kwaadsten niet als Harm of zijn vader een partij wilden kopen.

Vader Willem was ooit begonnen met een hondenkar.
Ze woonden in IJsselmuiden in de ‘Zak’. Ze verbouwden zelf groenten en aardappelen. Hij ging daarmee venten in Kampen. Hij was er wel trots op dat hij dan als eerste in een bepaalde straat was.
Broekema, een concurrent, was dan niet te genieten. Die was weer afgetroefd!

Van zijn vader leerde Harm veel. Bv. dat het motto ‘Horen, zien en zwijgen’ voor hen heel belangrijk was. Je moest niet verder vertellen, wat je van de klanten hoorde. ‘De klanten vertelden je soms openhartig over hun privé leven. Ze wilden dan natuurlijk niet dat ik dat verder zou vertellen.
In een flat aan de Skonenvaarderstraat had ik in een portiek zes klanten. Het was daar een gezellige boel. De mensen daar kwamen bij elkaar op verjaardagen en waren goede vrienden. Op een dag kwam er niemand meer bij mij. Ze hadden ruzie en wilden elkaar niet meer zien. Als er dan toch iemand groente kocht vroegen ze wat de buurvrouw had gezegd. Ik zei, dat ik alleen maar kwam om groente te verkopen. Mijn vader zei altijd: ‘Ie kom’n umme de dubbelties’, vergeet dat niet!’

De fa. Landman stond bekend om zijn verse producten. Vooral de soepgroente, gesneden groente, selderij waren een begrip.
Ook de zoute snijbonen volgens oud recept waren een veel gekocht product. Daarvoor werden wel 60 kisten snijbonen aangekocht.
De procedure ging als volgt: Er werd met een stuk of zes vrouwen gedraad, gepraat en koffie gedronken. Klazien waste vervolgens de bonen.
’s Avonds gingen ze al in de ton, nadat ze door de snijmachine waren gegaan. Er werd steeds een laag zout over gestrooid (handschoenen aan), dan weer een laag bonen, weer zout enz. Uiteindelijk kwam er een deksel met een steen bovenop.
Dat kostte dan een kwartier per zak van 15 kg. Loos, de kuiper, repareerde de eiken vaatjes, want die waren vaak uitgedroogd in de zomer. Er werd eerst water in gedaan, zodat de kieren weer sloten. Daarna werden de duigen weer op de goede plek aangebracht. Later werden er plastic vaatjes gebruikt.

Toen hij Klazien leerde kennen liep ze hem op zaterdagavond wel tegemoet. Ze gingen dan nog even bij Arnold de Groot op de Oudestraat een sorbet eten.
Harm wilde dan niet te gulzig lijken: hij nam een kleine sorbet. ‘Ik wilde een goeie indruk op Klazien maken’. Als die sorbet op was kon hij het dan toch niet laten om er nog een te bestellen.
Later werd Klazien ook wel ingeschakeld als de klanten een tijdje niet betaald hadden. Zij ging dan
’s avonds bij die klanten langs. Vrijdagavond was dan het beste, want dan hadden de klanten net hun loonzakje gekregen. Op zaterdag was het grootste gedeelte dan al weer uitgegeven.
Als de klant niet kon betalen werd het boekje tevoorschijn gehaald en het aankoopbedrag genoteerd. Op vrijdag volgde dan meestal de betaling.
Sommige klanten hadden het financieel erg moeilijk, maar probeerden toch hun schulden af te lossen. Zo had Harm en klant, een gescheiden vrouw, die het financieel erg moeilijk had. Koste wat kost wilde ze afrekenen. Zelfs de laatste 25 gulden kwam ze tegen begin december nog aflossen.
Harm loste het op met: ‘Koop maar wat voor je kinderen met Sinterklaas’.

Harm kwam twee, drie keer per week langs bij zijn klanten. Op donderdagmorgen in de ‘stad’ en bijna alle dagen in de Hanzewijk (behalve op woensdag), maar ook in de Oranjewijk en Brunnepe had hij zijn klanten.
Bij sommige trouwe/ vaste klanten kwam hij wel drie keer in de week. ‘Ik was duurder dan de supermarkten, maar had een grote gunfactor. Ze konden van mij op aan!’ Hij heeft nooit geteld hoeveel klanten hij precies had.

Harm wilde bewust de winkel niet overnemen. Het pand in de Kerkstraat werd in 1983 verkocht.In een pakhuis aan de Buiten Hofstraat hadden ze een snijkeuken en een koelcel. Ook de wagen werd daar gestald. De GEHA- truck was toen vervangen door een elektrische Spijkstaal truck.
Boven het pakhuis bevond zich nog een woning, waar een weduwe (mevrouw Abma) woonde.

Ze mocht goedkoper (voor de helft van het geld) in die bovenwoning wonen. In de oorlog had ze onderduikers verstopt. Ze werd na de oorlog uitgenodigd om hen te bezoeken in Israel. Tijdens haar verblijf daar overleed ze.
In haar plaats werd de woning aan een onderwijzeres verhuurd. Ze was van vrijgemaakte huize en was vooral naar Kampen gekomen om een dominee van die kerk aan de haak te slaan. Dat lukte, want er kwam een student aan de Theologische Universiteit ‘op haar pad’.
Die student was geweldig technisch en kon vaak bijspringen als er problemen waren met de truck.
De huur werd niet verhoogd onder het motto: ‘Ai maar een goeie dominee wordt’.
Nou dat werd ie, want bij een bezoek aan de kerk in Urk bleek de preek prima in orde.

Harm is meer dan 40 jaar groenteman geweest. Hij was dat nog net in de ‘goede tijd’.
Er veranderde veel. Behalve fruit, groente en aardappelen werd er ook frisdrank en bier verkocht. Dat mocht toen nog, maar er volgde een stevige bekeuring toen er eens drie flessen sherry gevonden werden.

Ook de supermarkten zorgden voor concurrentie. Om tegen die winkels te concurreren kocht Harm nu een eerste en een tweede soort groente in, maar al gauw ging die laatste groente richting hertenkamp. ‘De klanten waren kwaliteit van mij gewend’.
Die supermarkten mochten niet later dan tot zes uur open zijn. De groenteboer mocht tot zeven uur venten. Dat zette natuurlijk kwaad bloed.
Harm kreeg het echter niet voor elkaar om eerder te stoppen dan tien uur. ‘Dan begonnen ze dus weer te klagen’, aldus Harm. Hij was al twee keer door dezelfde 

politieman gewaarschuwd. Toen de agent voor de derde keer kwam dacht Harm: ‘Nou zwaait er wat’, maar hij vroeg hem of hij alsjeblieft ook in het vervolg bij hun wilde komen.
De bekeuringen wilde Harm later aftrekken van de belasting, maar dat mocht niet van de fiscus.
Soms kon hij die boetes nog wel eens voorkomen als een ‘redelijke politieagent’ zich toch liet overtuigen. Harm: ‘het waaide eens erg hard. Ik was aan het venten in de Colijnstraat. Daar was ook een soort plantsoentje, waar je niet van beide kanten in mocht rijden. Ik reed er ‘verkeerd om in’ op het moment dat die agent er aan kwam. Ik deed dat omdat ik anders het gewicht met mijn klokschaal niet goed kon bepalen. Als ik aan de ene kant van de straat woog was de andijvie 1 kg en andere kant van de straat maar een pond. Dat kwam door de wind, die onder die weegschaal kwam.
Ik zei tegen hem kom eens mee. Kijk maar waarom ik dit doe. Ik kon hem overtuigen: een bekeuring bleef achterwege’.

Door de komst van de supermarkten verdwenen veel kleine familiebedrijfjes. Bakkers, slagers, groenteboeren, kruideniers ze kregen het steeds moeilijker. In de tweede helft van de twintigste eeuw viel voor hen het doek. Van de groentewinkels konden alleen de speciaalzaken zich handhaven.
Harm: ‘Ze gingen behalve groente, aardappelen en fruit ook soep, salades enz. verkopen’.
Vriesverse maaltijden in een handomdraai (de magnetron), gezond, verse ingrediënten, bezorgen wanneer u wenst, events, allemaal woorden die klanten moesten lokken.
Er brak een ander tijdperk aan. Tijd om gas terug te nemen.

De laatste jaren had Harm in zijn pakhuis een verkoophal. Die hal moest altijd elk jaar vanwege de Warenwet gecontroleerd worden. Voor die keuring kwam al dertig jaar dezelfde controleur. Hij keek wat rond, dronk een kop koffie en kwam een jaar later weer. In 1994 waarschuwde hij Harm voor zijn opvolger, want hij ging met pensioen. Dat zou een jong broekje zijn, een Fries.
En ja hoor in 1995 kwam de Noorderling de verkoophal en de wagen keuren. Hij noemde gelijk al acht dingen, die veranderd/verbeterd moesten worden. Als er niet iets veranderde werd de zaak verzegeld. Wat waren zo zijn eisen?
Op de machines moest een ‘dodemansknop’ komen. De knop van de kraan mocht niet meer gebruikt worden: er moest een sensor op! In de koelcel zat volgens hem asbest. Harm: ‘Dat klopte niet, want het was etherniet’. Er moest koeling op de wagen komen en de datum van houdbaarheid op alle verpakkingen. Het laat zich raden hoe de sfeer was bij deze controle!

Harm besloot te stoppen. Eerst was het plan dat te doen aan het eind van het jaar, maar het werd 15 juli.
Ze gingen meteen met vakantie naar Israel. Later en ook al trouwens tijdens zijn werkzame periode ging hij steevast vier weken op vakantie.
Een paar keer naar de Verenigde Staten waar hun dochter als diplomaat werkte. Verder ook naar Egypte en Jordanië.

Voor het grote zwarte gat na zijn afscheid hoefde hij niet bang te zijn. Hij ging zijn schoonzoon helpen, die een hoveniersbedrijf runde. Wel een verschil: van 80 uur in de week werken naar een meer ontspannen leven.

Harm:’Vergis je niet, mijn leven als groenteboer was zwaar, want op de zondag kon ik wel de hele dag slapen. Het is dat ik ook collectant was, anders schoot de kerk er bij in’.
‘Die kerk kwam met een bestelling van 400 fruitschaaltjes voor Dankdag. Dat werd een enorm karwei. Het jaar daarvoor hadden de mensen een wat armentierig bakje gekregen, maar dat zou mij niet gebeuren. Ik zou me ervoor schamen’.
Er werd heel wat hulppersoneel ingeschakeld: mijn moeder, Klaziens moeder, buurvrouwen en tantes. Er werd koffie gedronken, de inwendige mens werd niet vergeten, want er moest natuurlijk een gevulde koek bij. Oma Landman kreeg de eretitel: ‘druiven koningin’. Ze moest de grotere druiventrossen in kleine trosjes verdelen, de andere oma maakte de strikjes en er moest nog cellofaan overheen. We waren dagen bezig. Financieel was het geen succes. Klazien zei na de tijd: ‘Als ze ons weer vragen word ik meteen gereformeerd’.

Harm: ‘Maar ik heb genoten van mijn werk al zei Klazien vaak ‘Je hebt nog een oudtestamentische werkweek van zes dagen (zul je arbeiden en al uw……….)’.

De veiling sloot het jaar na Harm ’s afscheid van de zaak.