Henk Felix

Henk Felix
geboren in 1927 in IJsselmuiden.
Later verhuist het gezin naar de Wittewaal van Stoetewegenstraat in Kampen.
Hij gaat in de buurt (de Noordweg) naar de lagere school bij meester Smit. Later is dat de Geert van Wou school, maar de school stond toen bekend als ‘school D’.

In de oorlog moet hij onderduiken.
Als zeventienjarige moet hij voor de Duitsers werken. Hij wordt door de Arbeitseinsatz tewerkgesteld in ’s Heerenbroek. Daar moet hij loopgraven aanleggen.
Het is gevaarlijk werk, want ze worden door Engelse Spitfires bestookt. Ze moeten in de net aangelegde loopgraven duiken om de kogels te ontwijken.

Henk op wacht bij een brug

Voor zijn vader is dat teveel: hij mag van hem niet meer voor de Duitsers z’n leven wagen.
Henk duikt onder: bij onraad verstopt hij zich op zolder in een kast.
In hun straat woont een NSB -gezin, dus het is wel oppassen geblazen.
Aan het eind van de oorlog wordt het hele gezin gearresteerd.
‘Dat gaat als volgt: een BS -er (lid van de Binnenlandse Strijdkrachten) komt al schietend de straat binnen.
Met zijn stengun schiet hij een salvo in de lucht. Dat is nergens voor nodig, maar dat stoere gedrag maakt bijna een slachtoffer. Een buurmeisje, dat voor het raam staat te kijken wordt geraakt. Ze heeft geluk, want het is een schampschot.
De NSB -ers worden vervolgens gearresteerd’.

In 1947 moet Henk op negentienjarige leeftijd voor zijn nummer opkomen. Hij wordt ingedeeld bij 5.5 R.I. een infanterie brigade (ze hebben als embleem een tijgerkop en worden daarom de ‘Tijgerbrigade’ genoemd).
In Schalkhaar krijgt hij een opleiding van vier maanden. Hun uitrusting is maar een bijeengeraapt zooitje.
‘We kregen Engelse spullen: platte helmen en enkelstukken. In Indië kregen we later Japanse sokken (sokken waar geen hielstukje inzat) en geweren uit de eerste wereldoorlog.

Met zo’n 2000 andere militairen gaat hij met de Zuiderkruis naar Indië.
In de golf van Biskaje steekt een hevige wind op. Henk is een van de weinige opvarenden, die niet zeeziek wordt.
‘Het eten aan boord was nou niet bepaald je van het’.
Op Java landen ze in Semarang. Het zijn niet de eerste stappen van de brigade op Indonesisch gebied, want ze hadden mogen passagieren in Sabang.
Deze stad ligt in het noorden van Sumatra op een klein eiland.
Het is nog even een rustig moment na hun lange reis.
Na een dag wordt de reis vervolgd richting Java. Omdat Semarang zelf geen haven heeft moeten ze met landingsboten naar wal gebracht worden.

Het is dan 16 januari 1948. In Semarang staat al een colonne vrachtwagens klaar om ze zo’n dertig kilometer verderop naar Salatika te brengen.
Ze komen meteen bij de voorposten terecht.

Met pony's van het KNIL (om de mortieren te vervoeren)

De eerste de beste nacht moet Henk al wacht lopen. Wat een ervaring is dat.
Voor het eerst van zijn leven ziet hij vuurvliegjes en overal vandaan kan de vijand oprukken.
Plotseling beginnen ook nog de kanonnen van de KNIL -artillerie eenheid, die ook in het kamp ligt, te bulderen: ‘Ik schrok me naar’.

Soms is het erg behelpen en moeten ze in tenten slapen. Meestal is een klamboe dan geen overbodige luxe. Een doodenkele keer hoeven ze die niet te gebruiken. Dat is bv. bij een kapokonderneming hoog in de bergen. Daar staat een aantal grote hotels, waar Nederlanders naar toe gaan als ze weg willen uit de hitte.
‘Het was er veel kouder en daar houden muggen niet van’.
De onderneming ligt vlak bij een niet meer actieve vulkaan (de Koping).

Tijdens de tweede Politionele actie rukken ze op naar Djokjakarta. Vaak worden ze ingezet op voorposten.
Bij aanvallen op hun posities zet het TNI (het Indonesische leger) niet echt door.
Henk: ‘De Japanners waren veel fanatieker, dat zouden we niet overleefd hebben’.

Bij een van deze acties (ze bewaken een brug) wordt die brug opgeblazen door het TNI.
Ze worden van de rest van de troepen afgesneden en krijgen zeven dagen geen eten voor ze ontzet worden.
Sommige jongens kunnen niet tegen de voortdurende aanvallen, de kogels die om hun oren vliegen, het slaapgebrek en de steeds aanwezige angst.

‘Een van onze kameraden ging tijdens een aanval recht overeind staan en werd doodgeschoten. Hij kon de spanning niet meer aan’, aldus Henk.
Bij een volgende actie worden ze aangevallen in een kampong. Van alle kanten wordt op hen geschoten en ze trekken zich terug in een hut.
Ze hebben een mortierschutter bij zich, maar in een hut heb je daar niet zoveel aan, beseffen ze.
Alleen door een levensgevaarlijke actie kunnen ze zich redden. Ze maken een gat in het dak en schieten de mortiergranaat af……………..
Bloedlink! Er hoeft ook maar iets te gebeuren of hun eigen mortiergranaat ontploft in de hut.
Als de granaat toch buiten ontploft houdt het schieten op. Ze rennen zo hard ze kunnen weg.
Henk: ‘Overal om me heen vlogen de kogels in het rond. Ik hoorde steeds pjiew, pjiew’.
Toch weten ze te ontsnappen.
Het zijn hele moeilijke tijden.
Tijdens die Politionele actie sneuvelen 37 van zijn dienstkameraden.
Ook zijn compagniescommandant kapitein Klooster is een van de slachtoffers.
‘Er sneuvelden nog twee andere kapiteins’, aldus Henk.
Henk heeft ook vrienden aan zijn tijd in Indië overgehouden. Hij trekt veel op met Johannes Nieuwenhuizen, een Zeeuw. Johannes trouwt met een Indonesisch meisje, Sati.
Ze gaan wonen in Kruiningen.
Johannes is onlangs op 90 -jarige leeftijd overleden.

Henk met o.a. Sati en Johannes

Tijdens die Politionele actie stoten ze door tot Djokjakarta.
‘Deze stad en ook Solo (dat daar vlakbij ligt) lagen helemaal in puin’. Ze maken daar ook uitbarsting van de Merapi mee, maar ze kunnen er niet dichtbij komen omdat het in republikeins gebied ligt.

Meerdere keren is hij in levensgevaar. Toch is Henk goed door die periode heen gekomen.
Hij heeft wel een maand in het ziekenhuis gelegen.
‘Dat zat zo: we lagen in een paar barakken en er waren schotten om onze slaapplekken gezet.

Ik had mijn drie handgranaten aan een spijkertje opgehangen boven mijn bed. De ontstekers had ik er uitgehaald, zodat ze niet op scherp stonden.

Ik lag ’s avonds wat op mijn bed te zingen. Mijn dienstmaatjes vonden dat maar niks en begonnen op het tussenschot te bonzen.

‘Hou je kop Henk’, riepen ze. Een van de handgranaten viel naar beneden precies op mijn bril. Die was meteen stuk en ik had glas in mijn ogen.
Ik werd naar het ooglijderhospitaal van het Leger des Heils gebracht en daar verzorgd door Sjaantje, een Indonesische verpleegster.

Het ziekenhuis lag in de Tjandi wijk van Semarang’.

In mei 1950 keert hij terug naar huis met het transportschip de ‘Nellie’.
‘Dat was een oud vliegtuigmoederschip, waarvan ze het dek verwijderd hadden. We hadden daar geweldig eten’.

Ondanks alle traumatische ervaringen gaat het met Henk, na zijn diensttijd in Indië, goed.
Hij heeft eigenlijk nooit last gehad van alle verschrikkingen, die hij meemaakte.

Zeventig jaar later zegt Henk: ‘Ik ben blij dat ik in Indië geweest ben. Het is een prachtig land met in de kampongs prima mensen’

De pelotons baboe

Sjaantje

Na de twee jaar Indië bij de infanterie gaat Henk
na terugkomst werken bij Berk, maar dat bevalt hem niet.
Hij wordt beroepsmilitair en tekent aanvankelijk voor zes jaar. Hij dient behalve bij 5.5 R.I. nog bij twee andere onderdelen.
Eerst een half jaar in Duitsland bij de genie. Dat bevalt hem erg goed, maar hij wordt overgeplaatst naar Kampen. ‘Ik werd te duur vanwege het reisgeld’.
Hij wordt bij het COAK geplaatst aan de Vloeddijk. Daar is hij ingedeeld bij de aan -en -afvoer troepen.
De zes jaar worden er dertig!