Gerrit (Gait) Vinke
geboren in Kampen in de Uitenhage de Miststraat (1927).
Gerrit was enig kind.
Hij is nog maar net 18 jaar als hij naar Indië gaat.’ Dat was ook wel uit idealisme, want
je was nodig’.
‘De oorlog was eigenlijk maar een eenzame tijd, je had wel je kameraden in de buurt, maar moest er vooral ook voor oppassen, dat je niet opgepakt werd om in Duitsland te werk gesteld te worden’. Hij komt op bij 1-8-3. ‘Sommige jongens kwamen niet door de keuring of opleiding. Uit Kampen was dat ‘de jongen van Bos’.
In zijn ouderlijk huis is in de keuken een gat in de vloer gemaakt. Ze hebben de grond eruit gehaald, zodat Gerrit, bij onraad, zich onder de vloer kan verstoppen.
Die schuilplek hebben ze gemaakt, omdat er eens Duitsers en landwachters aan de deur kwamen. Gelukkig hadden ze een bordje opgehangen met: ‘Pas op roodvonk’.
Duitse soldaten kwamen dan zeker niet binnen. Gerrit lag trouwens al in bed ‘ziek’ te wezen.
Al met al is het dus niet gemakkelijk voor een jongen van 16, 17 jaar. Toch waag je wel eens wat. Op een dag is Gerrit naar een vriendin in IJsselmuiden, maar als hij terug wil is de brug zwaar bewaakt. Hij durft er niet over, maar zijn vader komt hem een dag later ophalen.
Die heeft de Ausweis van een buurjongen bij zich. ‘Dat was een zoon van de familie Van Putten (Johannes)’.
Die lijkt wel niet op Gerrit, maar een groot voordeel is dat hij uit een NSB- familie komt. ‘Achter me fietsen, zei m’n vader. Mijn vader mocht doorfietsen, maar ik werd op de brug aangehouden door een landwachter met het geweer op de rug.
Laat dat nu toevallig de zwager zijn van Johannes van Putten. Hij keek me aan: 1, 2, 5 minuten, het leek een eeuwigheid. Hij keek naar de foto en toen naar mij, keek nog eens en zei ‘doorrijden’.
‘Natuurlijk moest hij nadenken, want als hij mij oppakte, bracht hij zijn familie ook in gevaar.
Maar: Er waren dus ook ‘goede NSB-ers’.
Van thuis krijgt hij bij z’n opleiding een zesponder roggebrood mee. Ze hebben er nl. niets te eten. Dat roggebrood is trouwens ongesneden. Gerrit gaat op klompen naar de Jan van Schaffelaar kazerne in Ermelo (schoenen waren een groot probleem: in de oorlog was geen leer meer te krijgen).
De jongens uit Velp vinden het allemaal te slecht geregeld en willen naar huis. Uiteindelijk wordt de zaak gesust.
Gerrit denkt dat ze naar Duitsland zullen gaan om de Geallieerden te helpen.
De bestemming verandert vanwege de problemen in Nederlands Indië. ‘Prins Bernard kwam naar Ermelo om ons op te roepen om toch vooral naar Indië te gaan.
We zouden hooguit een jaar, anderhalf jaar in Indië blijven. Het werden er drie! We hadden het idee dat we onze landgenoten moesten redden’.