Dries van der Weerd

geboren 6 november 1923 in Kampen, overleden 23 december 1946 in Padang.

 

Het is eind december 1946. In de kantine van ijsvereniging VZOD, toen nog aan de Louise de Colignysingel, wordt er gedold door de jongelui. Peter van der Weerd en zijn maten
vermaken zich prima. Natuurlijk proberen ze indruk te maken op de meisjes. De Ruiter, die
een kruidenierszaak heeft op de Reijersdijk, schenkt de punch in. Plotseling roept hij:
‘Jongens rustig aan, er loopt daar een dominee’. Ze kijken even wie daar loopt, maar
besteden er niet al te veel aandacht aan. Er zijn immers belangrijker zaken! Peters vader is
ergens op de baan aan het werk. Hij is vrijwilliger bij VZOD en zorgt o.a. voor de verlichting. Als Peter later naar huis gaat ziet hij dat zijn vader er niet meer is.

Hij denkt er verder niet over na en loopt naar huis.
Hij komt bij de achterdeur van hun huis op de hoek van de Slagersweg en de Begijnenstraat.
Ziet de dominee in de kamer met zijn vader en moeder en denkt meteen: ‘Er is wat gebeurd met Dries’.
Later hoort hij dat de dominee eerst bij zijn moeder was geweest, maar nog niets over Dries gezegd had.
Hij had naar Peters vader gevraagd.
Zijn moeder was bezig met de kerstboom op te tuigen en had gezegd dat haar man op de ijsbaan was.
Wat zal ze al die tijd, voordat haar man thuiskwam, in angst gezeten hebben. Toen Peter vader samen met de dominee terugkwam zag ze het al aan de gezichten. Ze was eigenlijk altijd al bang geweest voor dit moment!

Dries schreef dan wel altijd van die brieven, waarin hij haar verzekerde dat alles goed, rustig en veilig was, maar toch bleef ze ervan overtuigd dat dat alleen maar woorden waren.
Ze wilde het heel graag geloven, maar ergens was er een stemmetje dat zei: ‘Zou het echt zo zijn?’ Zoals Dries het beschreef was het net een schoolreis naar een ver land. Peter is meteen opstandig en boos. Hij wil zelf naar Indië. Hij zal ze daar wel terugpakken.
Zijn vader verbiedt het hem. Hij zegt: ‘Niet die Indiërs hebben hem gedood, hij is gesneuveld door de Nederlandse regering’. Het was nl. helemaal niet de bedoeling dat de OVW-ers (OorlogsVrijWilligers) ingezet zouden worden in het Verre Oosten.
Ze hadden gedacht dat ze naar Duitsland zouden gaan om de Geallieerden te helpen bij de bezetting van Duitsland.
Vaak waren de oorlogsvrijwilligers jongens uit het verzet, die samen met hun maten dienstnamen. Natuurlijk lokte ook het avontuur. De jongens uit Kampen en omgeving werden ondergebracht in de Jan van Schaffelaarkazerne in Ermelo.

Ook Dries ging naar Ermelo. Eerst moest er van de vrijwilliger nog een soldaat gemaakt worden. Dat was de taak van Nederlandse officieren en Britse instructeurs.
Uiteindelijk werd het geen Duitsland, maar Nederlands Indië. De OVW-ers kregen een vredestaak. Ze moesten recht en veiligheid herstellen. In het insigne van de OVW-ers staat dan behalve een helm en een zwaard ook een vredestak! Het ereteken van de orde, vrede en veiligheid mocht ook door hen gedragen worden. Het was een soort logo(de letters OVV met daarboven een kroontje).
In Ermelo werd uit al die vrijwilligers een bataljon samengesteld: het Eerste bataljon 8-ste Regiment Infanterie (1.8.R.I.). Ook wel het ‘Veluwe bataljon’ of ‘De Haantjes’ genoemd. Ze hadden dan ook het embleem van ‘De Haantjes’ op hun uniform. 801 OVW-ers maakten deel uit van het bataljon.

Dries was een echte Brunneper. Sportief en had in het verzet gezeten. Niet lang na zijn geboorte was zijn moeder aan tbc overleden.
Ze was nog maar net voor in de twintig. Dries’ vader moest voor zijn twee jonge kinderen zorgen. De baby (Dries) werd ondergebracht bij een buurvrouw.
Zijn oudere zus bij ‘opoe’ op de Greenteweg. Wat Peter heel lang niet wist is dat Alie en Dries een halfzuster en halfbroer zijn.
Zijn vader trouwt namelijk weer. Er wordt nooit gepraat over zijn eerste huwelijk. Als Peter, Bertus en Piet geboren zijn, heeft het gezin gewoon vijf kinderen. Er wordt geen enkel onderscheid gemaakt. Ze zijn broers en zuster. ‘Mijn moeder was gek op ons allemaal’.
Piet (‘Ik ben een nakomeling’) heeft veel herinneringen aan zijn broer Dries bewaard. Hij is dan wel pas zes jaar als Dries sneuvelt, maar hij heeft nog alle brieven die Dries aan hun vader, moeder en zus schreef. Het zijn er alleen al 86 aan zijn moeder. Maar ook de andere broers worden niet vergeten.
Hij vraagt naar de uitvoeringen van de gymnastiekvereniging ‘Dos’(waar Bertus lid van is).
Hij informeert of Bertus de zaak in het honderd heeft laten lopen en wil weten of de ‘dodenzwaai’ (de reuzenzwaai) nog door Jaap ter Burg is gemaakt. Zijn andere broer Peter is trouwens lid van de gymnastiekvereniging ‘Wilhelmina’.
Piet belooft hij een aap en een pony als hij terugkomt. Piet vertrouwt erop dat dat ook echt zal gebeuren. Hij vraagt ook naar Piets gezondheid: ‘Hoe is het ben je nog verkouden strontjonk?’ Als hij het over Alie heeft, schrijft hij: ‘Ik heb in de brief van de ‘Witte’ (Alie had n.l. nogal een bleke huid) gelezen dat…………………’.
Er werd nauwelijks gesproken over Dries. Toch was hij er ergens altijd wel bij.
Zo begreep Piet heel lang niet waarom zij geen kerstboom hadden, terwijl iedereen er in de buurt wel een had. Pas later bedenkt hij dat het te maken had met die dag dat zijn moeder een kerstboom aan het optuigen was. Heel lang wist ook Piet niet dat zijn broer Dries een andere moeder had.
Pas veel jaren later hoort hij op zijn werk van een collega (bij de Rijksdienst) dat zij eigenlijk familie van elkaar zijn. Piet kan het niet geloven!
Als hij het niet begrijpt vertelt zijn collega dat zijn vader getrouwd was met ‘vrouw v.d. Wetering’ en dat hij en Piet nog verre familie zijn. Over zulk soort zaken werd thuis niet gesproken.
In de kamer hing ook een klein schilderijtje: Zilverkleurig lijstje, met pen getekende eenvoudige bloemetjes met de tekst:
‘Gevallen voor het vaderland op 23 december 1946 te Padang Sumatra N.O.I. Hij liet een Gouden Spoor in het Dierbaar Ouderhuis’.
Het zwijgen van zijn ouders betekent niet dat er geen verdriet is. Je praat alleen niet zo over je gevoelens. Piets moeder zit heel vaak in de huiskamer door het zijraam naar buiten te kijken. Als zijn vader vraagt wat ze daar toch ziet antwoordt ze: ‘Hij kump weer thuus’. Kort daarna verhuizen ze.
Dries was een sportieve jongen. Hij kon klimmen als de beste: ‘Hij klom vaak langs de regenpijpen van zijn school omhoog’ (de Wilhelminaschool). Het is een jongen die geen ‘rust in de kont’ heeft.
Wat hij vooral niet is: een studiehoofd.
Hij voetbalt bij de Brunneper Boys. Samen met J. Koster en B. Fix. Later speelt hij bij Dos.
Dat was immers ook een echte Brunneper club.
Piet wordt later bij Dos vanaf de kant aangemoedigd met: ‘Mooi Dries’ en ‘Goeie actie Dries’.
Hij heeft op de een of andere manier iets weg van zijn broer Dries.
Op een kleine zwart-wit foto staan Piet en Dries op de loper voor het oude Kamper stadhuis.
Piet met zijn hand in die van Dries. Ze zijn er voor een trouwerij, want Dries heeft een bloem in zijn knoopsgat.
Als je dan pas zes jaar bent gaat er natuurlijk nog veel langs je heen, maar Piet weet zich nog goed te herinneren, dat ze naar de 2e Ebbingestraat gingen voor een plaatopname. Hij samen met zijn vader en moeder, hoewel hij er zelf eigenlijk niet veel zin in had. De opname vond plaats in de garage onder een woning. Waarschijnlijk was dat de woning van de familie v.d. Drift. Zij woonden aan de 2e Ebbingestraat naast het kerkgebouw van de Gereformeerde Gemeente.
Ook zijn er foto’s van Dries in uniform. Hij staat er krijgshaftig bij. Op een andere foto zit hij geknield samen met een dienstmaat bij een mortier. Door de brieven die hij naar huis schreef wist de familie v.d. Weerd waar hij verbleef. Zoals gezegd in die brieven was het leven in Indië prachtig en vooral niet gevaarlijk. In de brieven aan zijn zuster is dat toch weer anders. Dan lees je over het op patrouille gaan, gevaar en aanvallen.
Als Dries’ ouders een dagje uit zijn schrijft Dries: ‘Moedertje geniet er maar van’.
Zijn vader geeft hij advies als het gaat om de koop van het huis van zijn opa. Dries vindt het huis veel te duur en het is ook een ‘oud barrel van een huis’. Bovendien heeft oom Willem geopperd dat opa dan in huis mag blijven wonen, maar dat vindt Dries een slecht idee, want opa is nogal lastig.
Hij besluit zijn brieven vaak met: ‘Meer schrijf ik niet, want ik wil ook wat te vertellen hebben als ik weer terug ben’.

 

De reis

 

Op 16-10- 1945 schrijft Dries dat ze gistermiddag met 50 wagens vanuit Ermelo vertrokken, richting Utrecht. Drie uur later stappen ze daar op de trein en gaan via Geldermalsen, Den Bosch, Oss, Breda Roosendaal, Antwerpen en Brussel naar Calais. Die stad is in de oorlog volledig vernield. Daar schepen ze in. Dries beschrijft hoe mooi Dover is. Na de bootreis gaan ze weer verder met de trein naar Folkstone.
De volgende brief komt vanuit Aldershot, waar ze drie weken blijven voor verdere training.
Zijn brieven sluit Dries af met: ‘Jullie dienstwillige zoon, de groeten aan alle familieleden’. Na drie weken schepen ze zich in op de Nieuw Amsterdam.
Ze vertrekken eindelijk naar Indië vanuit Southampton. Voor vertrek is beloofd, dat ze nieuwe uniformen, wapens en tropenhelmen zullen krijgen. Dat blijkt helemaal mis te lopen.
Niets van dat alles. Een fikse tegenvaller.
De bootreis via het Suezkanaal duurde veertien dagen. Aan boord voelen ze zich erg klein tussen al die duizenden lotgenoten (In totaal gaan er in die jaren na de oorlog zo’n 120.000 militairen naar Indië). Uiteindelijk komen ze aan op Malakka. Het is dan 21 november 1945.
Daar blijven ze tot begin maart 1946. De Engelsen hadden geen behoefte aan Nederlandse militairen in Nederlands Indië. Op Malakka werden de ‘Haantjes’ ondergebracht in een oud Jappenkamp. Er moest direct al patrouille gelopen worden.
Tot 24 februari 1946 zitten ze steeds in de rimboe op Malakka. Op 3 maart 1946 gaan ze aan boord van ‘de Guinevere’ en arriveren ze op 14 maart op Java. Ze worden eerst in een kampong ondergebracht.
Vervolgens een aantal maanden in Batavia. Van 20-7- 1946 tot 9-11- 1946 zijn ze gelegerd in Tangeran. Op de 21-ste november zijn ze terug in Batavia. Op 30 november 1946 op Sumatra (Padang).

In zijn brieven beschrijft hij de prachtige natuur. Hij beklimt bergen tijdens zijn patrouilles.
Verwondert zich over de apen die in de bomen zitten: ‘En niet van die kleintjes, ze laten zichzomaar naar beneden vallen in het struikgewas’. Hij heeft veel plezier als ze steil naar beneden moeten afdalen: ‘Steil dat het was, het was een komisch gezicht hoe de een na de ander zigzag naar beneden ging. Ze kregen een behoorlijk gangetje en konden soms maar net overeind blijven’. Ondanks het feit dat ze twee keer die berg moesten beklimmen en afdalen genoot hij er duidelijk van. Vooral ook omdat je vanaf de top zo op de zee keek. Hij besluit met: ‘Het vertellen komt ook nog wel eens. Het is beter dan dat geschreven wordt.
Zijn laatste brief schrijft hij op 22 december 1946. Hij besluit zijn brief met: ‘Een dikke zoen van jullie steeds liefhebbende zoon en broer.
Tot spoedig’.

Ze krijgen later een brief gedateerd op 4 februari 1947 van H. van Dijk
(een dienstkameraad).Daarin lezen ze wat er precies gebeurde op de 23-ste december. Ze liepen in Padang patrouille, dat was nodig om de weg tussen Emmahaven en Padang te bewaken. Vlak langs de weg staat een bamboehuisje. Dries loopt op vijftien meter afstand van dat bamboehuisje langs de weg. In dat huisje is een bom van 50 kg. geplaatst. Vanuit de bergen links van hem wordt door middel van een draad die bom tot ontploffing gebracht. Van het huisje is later niets terug te vinden.

verslag van de patrouille

Dries had waarschijnlijk een aantal granaten aan zijn koppelriem. De handgranaten ontploffen en hij is ernstig gewond aan zijn zij.
Hij leeft nog even en vraagt om water, want hij heeft erge dorst. Hij zegt dat hij geen pijn heeft en vraagt of de dokter al gauw komt. Die komt, verbindt hem, en hij wordt per ambulance naar Padang gebracht. Onderweg naar het ziekenhuis overlijdt hij.

verslag van de patrouille

De andere slachtoffers zijn de soldaten W. van Roekel, M. Davelaar, A.J. Barneveld en A.H. Soeteman.

Niet alleen H. v. Dijk stuurde een brief, maar ook H. v.d. Hoven (een Kampenaar) stuurde begin 1947 een brief aan Dries’ ouders over die fatale dag.

In Padang wordt later een monument opgericht. De algemeen voorzitter van de Indonesische veteranen, luitenant generaal Achmed Tahir, is de initiatiefnemer. Het is een hoog wit monument met een Garuda(de adelaar, het nationale symbool van Indonesië). Er staan alleen maar Nederlandse namen op, ook die van Dries.
Het was oorspronkelijk de bedoeling dat ook de namen van de gesneuvelde Indonesiërs op dat monument vermeld zouden worden, maar die ontbreken vreemd genoeg. Het stoffelijk overschot van Dries is twee keer opgegraven, maar uiteindelijk ligt hij nu begraven op het Nederlands ereveld Leuwigajah in Cimahi op Java.
Zijn broer Peter is het gaan bezoeken en was verwonderd over de vergevingsgezindheid en vriendelijkheid van de Indonesische bevolking.