De postbode

De postbode

Als je in Kampen bij ‘de Post’ wilde gaan werken was het een groot voordeel dat je ook bij de plaatselijke voetbalverenging (Goahead) betrokken was. Er werkten nogal wat ‘Kowetters’ bij de ‘Post’. Bv. Barend te Have.
Hij en Dries van Dorp vertellen over hun beroep. Beiden zijn ze heel lang werkzaam geweest bij de PTT en later bij de KPN (Koninklijke PTT Nederland). Dries begon op vijftienjarige leeftijd bij de PTT en Barend na zijn diensttijd. Hij had voor zijn diensttijd gewerkt bij een timmerfabriek en wilde erg graag bij de Post gaan werken. Hij had geluk: zijn elftalleider Piet Selles was daar voorman. Via Piet kwam hij bij de PTT te werken. Dries van Dorp begon nog voor hij in dienst ging bij de PTT.

Maar laten we eerst eens kijken naar het verleden:
Voor ons normaal toch dat je een postzegel op een envelop plakt, brief erin, adres erop, ‘m in een brievenbus doet en dat hij vervolgens ergens bezorgd wordt. Maar dat lag vroeger wel anders:

Al in de Romeinse tijd werd de postbezorging geregeld. Na de val van dat Romeinse Rijk verdween de georganiseerde postdienst echter. Zo tegen het begin van de twaalfde eeuw (er ontstonden steeds meer steden) werd de georganiseerde postbezorging weer opgepakt. Post werd overgebracht door stadsboden. Dat waren vaak mensen die wat bij wilden verdienen: een timmerman of stadsboer.
Toen het aantal te bezorgen poststukken erg toenam werd het toch noodzakelijk om er een speciaal beroep van te maken. De ontvanger van de brief betaalde de port.
Boden brachten de post van stad tot stad of wisselden halverwege de post uit! Het was een zwaar beroep! De wegen waren slecht en ze werden vrij regelmatig overvallen.
Tegen het eind van de zeventiende eeuw vond bijna op alle routes de postbezorging plaats door een bode te paard (de postiljon). Als hij aankwam op zijn bestemming blies hij op de posthoorn en werd zijn aankomsttijd genoteerd op een rijpas. Dit gebeurde ook bij zijn vertrek. De postiljons verdienden niet al te veel. Ze smokkelden daarom ook wel brieven mee buiten de officiële post om. De gewone post leende zich daar niet voor, want die zat in afgesloten tassen.

Zijn klanten brachten hem de brieven (die gingen dus niet via het postkantoor) en hij gaf ze af bij een herberg net buiten de stad. Er waren bijna alleen maar winnaars: de klant, want die betaalde minder port, de postiljon, want hij stak het geld in eigen zak en de herbergier, want die kreeg meer klandizie.
De verliezer laat zich raden: De Post.
In de Franse tijd (1795-1813)kreeg de staat het recht de post te verzamelen. Steeds meer probeerde de staat er ‘beter van te worden’. Het werd een manier om geld te verdienen. De service werd minder en de tarieven hoger. Mensen begonnen de Post te mijden.

Vanaf 1850 begon dat te veranderen: De eerste brievenbussen werden geïntroduceerd.
Het ging toentertijd om 70 brievenbussen.
In de rest van Nederland moest iedereen nog naar het postkantoor om een brief te posten. Deze brievenbussen waren van gietijzer en stonden op een kolossale voet.
Je kon een brief ook met de postbode mee geven. De Postwet zorgde ervoor dat de dienstverlening verbeterde.

Wel bleef de staat het monopolie op de postbezorging houden. Zij kon gewoon de inkomsten niet missen. Maar……. de tarieven gingen naar beneden. Brieven tot vijftien gram kostten 5 cent t/m 30 km. Van 31 t/m 100 km 10 cent en daarboven vijftien cent. Dat laatste tarief werd vijf jaar later afgeschaft. Nog weer twintig jaar later gaf het gewicht van de brief de doorslag. Het aantal kilometers deed er niet meer toe. Een brief tot vijftien gram kostte in heel Nederland 5 cent. Vanaf 1877 kon alleen maar port betaald worden via postzegels.
In het begin van de 20-ste eeuw deed ook de postzegel automaat zijn intrede. Dat was een grote vooruitgang want de mensen hoefden nu niet voor een postzegel in de rij te staan en ook konden de zegels gekocht worden wanneer het postkantoor gesloten was.
Vanaf die tijd werd de post niet meer alleen per voet door de besteller rondgebracht, maar kreeg hij ook een fiets ter beschikking. Nu ging ook het vervoer op het platteland sneller.

In 1914 werden veel medewerkers van de Post opgeroepen voor militaire dienst. Gelukkig werkten er ook toen al veel vrouwen bij het bedrijf, maar ondanks het aanbod van de Post dat nieuwe medewerkers een vast contract konden krijgen, bleef er een tekort bestaan.
Dat lag ook aan de arbeidsverhoudingen en de beloning.
Het bedrijfsleven moest haar lonen wel verhogen vanwege de weinige mannen die nog beschikbaar waren voor de arbeidsmarkt.

De overheid kon dat niet (vanwege de hoge uitgaven voor de oorlogssituatie).
Er begonnen steeds grotere problemen te ontstaan bij de bezorging. Te weinig postbodes, er was niet genoeg brandstof voor het vervoer per trein, geen rubber voor de banden en ook de internationale verbindingen vielen uit.
De veldpost nam enorm toe door het aantal gemobiliseerde militairen. Daar werd trouwens op grote schaal misbruik van gemaakt.

De minister had bepaald dat de post voor de militairen niet gefrankeerd hoefde te worden. Er werden nogal wat reclamebiljetten in gesloten omslag als brief portvrij verzonden aan militairen en zij stuurden die dan weer door naar particulieren.
De winst op de post liep sterk terug en er werd bezuinigd: kantoren sloten eerder, maar dat leverde weer wachtrijen op. De tarieven werden dus in 1917 verhoogd.
Na de oorlog werd besloten auto’s meer in te schakelen bij het lichten van de brievenbussen.

Het vliegtuig ging ook een steeds grotere rol spelen. De Post werkte samen met de KLM. Ondanks deze nieuwe ontwikkelingen kende de post tussen 1918 en 1925 een periode van tegenslag. Ook tijdens de jaren dertig werd de Post zwaar getroffen. De winsten die gemaakt werden moesten bijdragen aan de bestrijding van de grote werkeloosheid tijdens de crisis. Aan de andere kant werkte de Post zelf mee aan het verhogen van de werkeloosheid. Juist in die jaren werden sorteermachines aangeschaft. Daardoor raakten veel sorteerders hun baan kwijt. De ‘moderne tijd’ deed zijn intrede: er werd een arbeidsanalyse gedaan (met de stopwatch) om te kijken hoe efficiënt het werk kon worden verricht. De uitkomst was dat er wel met minder personeel gewerkt kon worden.

Tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 werd het postvervoer steeds problematischer. Het aantal treinen werd beperkt, er was sprake van benzine tekort en het gebrek aan rubberbanden was een groot probleem. Er werd zelfs teruggegrepen op een bezorging met paard en wagen.

Steeds meer medewerkers werden opgeroepen voor de Arbeitseinsatz. Het gevolg was dat de bezorging in toenemende mate plaatsvond door vrouwelijke postbestellers.
Na de overgave van de Duitsers bleek dat er op grote schaal door de bezetter geroofd was. Spoorwegrijtuigen, postauto’s en postzakken waren meegenomen.
In de loop van 1946 kwamen een groot aantal van de postwagens weer terug.
Ook werden een vijftigtal vrachtwagens uit de dump aangekocht.

De luchtverbinding met Nederlands Indië werd hersteld. Doordat er steeds meer militairen naar Indië werden gestuurd nam de hoeveelheid post heel erg toe.
Dat leidde tot grote vertragingen. De brieven waren lang onderweg: de post ging via Egypte en daarna verder met Nederlandse schepen.

De militairen moesten vaak een maand wachten op post uit Nederland en kregen pas na meer dan 2 maanden na het schrijven van hun brief antwoord op hun brief.

De lasten voor het postbedrijf werden in de jaren vijftig steeds zwaarder. De verbetering van de arbeidsvoorwaarden (de salariëring) begon erg te drukken op het resultaat. Er zou wat moeten gebeuren: er moest verder gemechaniseerd worden.

De verzenders gingen ook alvast sorteren (1963). Dat werd mogelijk door het invoeren van de tweeling bus: plaatselijk en overige bestemmingen werden gescheiden. Er werd ook aan de bestellers gedacht: postwagentjes (de postboys) werden aangeschaft, afspraken over afmetingen van woningbrievenbussen werden gemaakt en ook kwam er een proef met buitenbussen bij boerderijen. Die proef mislukte aanvankelijk, maar eind jaren zestig kwam het er toch van!

In de jaren zestig stegen de lonen flink. Ook bij de Post werd de loondruk daardoor steeds zwaarder. Er moest weer naar manieren gezocht worden om efficiënter te werken. Wel werden de tarieven steeds hoger, maar die verhoging kon de verhoging van de salarissen niet bijhouden. Er werd vervolgens gesneden in het aantal bestellingen.
Voortaan werd er maar een keer per dag bezorgd i.p.v. twee keer.
Efficiënt werken werd het motto. De sorteermachines konden nu ook ingezet worden voor de post, die moest worden bezorgd (dus niet alleen voor de binnenkomende post). Dit vereiste wel de invoering van de postcode in 1978 voor de losse post.

Toch bleef de PTT verlies lijden. In 1988 werd het staatsbedrijf omgezet in een naamloze vennootschap (de KPN). PTT Post werd daarvan een van de belangrijkste werkmaatschappijen. Door de overname van het Australische TNT werd PTT Post een belangrijke speler op de wereldmarkt.
De maatschappij ging verder onder de naam TNT Post Groep (TPG).

Na dit stukje geschiedenis gauw terug naar de mensen waarom het gaat: Dries en Barend.
Dries begon dus al op vijftien jarige leeftijd bij de Post. Hij werd telegrambesteller en bracht op de fiets telegrammen rond. Dat was in 1961 en zijn werkterrein lag in Kampen en IJsselmuiden. Wat vooral opvalt is dat hij nu zoveel jaren later de huisnummers en straatnamen nog perfect weet.

Zo weet hij ook nu nog: ‘De familie Brands woonde op nr. 14 Visseringstraat. Zij waren de eerste bewoners van ‘Plan West’. Ik moest daar wel eens telegrammen bestellen en kon dan gelijk de post meenemen, want er was daar nog geen vaste besteller.’ Bij het bezorgen van de telegrammen ging er ook nog wel eens wat mis, want hij weet zich als de dag van gisteren te herinneren, dat hij op een dag in de ‘aalte’ (vloeibare koeiemest, gier) van boer Modders belandde. Dat was in de buurt van de Binnenweg bij de latere Europa allee. Dit stanktrauma staat nog in zijn geheugen gegrift.
Beide mannen benoemen vooral de andere mentaliteit van de mensen in de jaren zestig.

Dries: ‘We kregen onregelmatigheidsgeld. Soms was een van onze collega’s ziek en moesten wij zijn loon brengen. Hij had dan afgesproken dat we wel zijn gewone loon mochten afgeven, maar niet die onregelmatigheidstoeslag. Zijn vrouw mocht niet weten dat hij dat geld ook nog kreeg’.

Barend begon, zoals gezegd, na zijn diensttijd bij de Post. Ook hij werd niet meteen in het walhalla van de ‘echte’ postbestellers toegelaten. Eerst kwam hij in de reservegroep.

Hij werd eerst ingezet als vervanger. Dat was dan vaak voor iemand die ziek was of vakantie had.
Op deze manier leerde hij wel het vak en vooral ook de wijken kennen.
Barend herinnert zich dat toen hij in vaste dienst werd aangenomen een contract tekende met de voorwaarde, dat ze ook drie maanden in het westen van Nederland moesten werken. Er was daar namelijk een groot tekort aan bestellers. Deze bepaling was een jaar van kracht. ‘Ik heb er in 1966 drie maanden samen met Dolf van de Weerd gewerkt. We werkten in het Oosterdok kantoor. Wat hebben we er een avonddiensten gedraaid! We sliepen in een kosthuis aan de Prins Hendrik kade. Dat was niet al te ver van ons postkantoor. Sommige Amsterdamse collega’s vonden het maar niks. Zij vonden dat de Post het personeelsgebrek anders moest oplossen. Ook waren er veel collega’s uit Enschede. Zij vertelden dat daar extra personeel was aangetrokken om in het Westen te gaan werken’.
Hoe zag zo’n dag er voor de postbestellers uit?
Om half vijf ’s morgens kwamen de uitpakkers (3) in actie. De post was dan al in zakken aangevoerd. Die zakken werden leeggegooid op de storttafel. Op die tafel werd de post al geselecteerd in fijne post (brieven) en grove post (kranten, weekbladen en grote stukken).
Er waren acht voorsorteerkasten.

Een uur na de uitpakkers kwamen de voorsorteerders. De oudere bestellers zaten in de zg. voorsorteergroep. Acht man sterk. Zij werden beter betaald.
Ze kregen een toeslag van 12%. Het waren mannen van aanzien. Zo gedroegen ze zich trouwens ook.
Ze gooiden er ook de portbrieven uit tijdens het sorteren. Als ze zwaarder waren dan 20 gram werden de brieven gewogen en extra beport. De besteller moest die in het begin betalen aan de hoofdbesteller en weer terugontvangen van de mensen waar de brief voor was.

Die hoofdbesteller bepaalde ook de toeslagen voor zijn mensen. Er waren toeslagen van 5%, 8% en 12%. Later werden ze afgeschaft. Dries: ‘Dat was maar goed ook, want de mensen werden tegen elkaar opgezet.
De lonen waren laag vergeleken met het bedrijfsleven.
Minister Toxopeus zorgde ervoor dat daar verandering in kwam. Hij was notabene van de VVD.

Hoe zag een werkdag eruit voor de ‘gewone’ besteller? Zij konden in ploegen worden ingezet.
De nachtdienst begon om 22.00 uur en duurde tot 06.00 uur.
De post werd dan alvast voorgesorteerd. Die post was dan om twaalf uur of ook wel om twee uur of drie uur ‘s nachts aangevoerd.
‘Als er niet ‘nachts niet al te veel post binnen kwam gingen we altijd kaarten (hartenjagen). De inwendige mens moest ook niet vergeten worden, dus de snackbar van Jansen had een goeie klant aan ons. Er werden bamiballen of schnitzels opgehaald. We waren met jongens onder elkaar en probeerden elkaar wel op te draaien. Het gevolg was dat er jongens vanaf de Lange brug in de IJssel sprongen of in de masten van de schepen, die aangemeerd lagen, klommen. Je moest er ook niet van opkijken als ze samen nog aan de borrel of het bier gingen’, vertelt Dries.

De dagdienst begon om zes uur.
Er was dan al veel voorwerk gedaan door de uitpakkers en de voorsorteerders.
Tussen zes uur en acht uur werd de bestelling ‘gezet’ door de bestellers. Zij gingen de straat op en als ze het geluk hadden een gemakkelijk rondje te krijgen, waren ze soms al om elf uur klaar.
’s Middags was er dan nog een tweede bestelling.

Het ‘Graafschap rondje’ was favoriet. Dries: ‘Daar waren we wel eens om negen uur klaar’. Vooral op zaterdag morgen was de Nieuwe weg in IJsselmuiden erg gewild.
We maakten deel uit van een groep bestellers van 5/6 man. We hadden hetzelfde rooster en vaste wijken’.
Barend: ‘Je had het net over de Nieuwe weg , daar waren we dan om half tien al wel klaar’.

‘Ja, we probeerden natuurlijk de kortste route te vinden. Als we van de Bosjessteeg naar de Sonnebergweg moesten, gingen we langs de kortste weg. We reden dan vaak langs het Kamper spoorlijntje en konden zo veel tijd winnen. Dat werd door de machinisten van de trein niet bepaald gewaardeerd. Zij belden dan weer met onze baas en er werd ons vervolgens voor de zoveelste keer verboden daar langs te fietsen’.

‘Iedere groep had ook altijd een buitenbestelling. Het Kampereiland was in tweeën verdeeld: links en rechts van de Geute. Verder waren er nog de Koekoek, het Haatland en Kamperveen.

Bij de familie Post op Kamperveen daar moest en zou je koffiedrinken.
Moeder Post sneed dan met een groot mes een plak van het krentenbrood af (dat ze tegen haar buik hield).
Als je een keer niet stopte voor de koffie werd je dat wel ingewreven, niet Barend?’

Op Kamperveen moest je voor de ruilverkaveling soms over vlonders naar de boerderijen.
Dat leverde nog wel eens problemen op, want het was natuurlijk een hele kunst om met volle posttassen over die smalle vlonders te rijden.
Barend: ‘Ik stapte toch vaak maar even af. Er zijn wel eens collega’s met een nat pak en een natte bestelling teruggekomen’.

Dries zit echt op zijn praatstoel: ‘Wat erg veel indruk op ons allemaal maakte was wat er met Johan Schreuder gebeurde. Hij haalde de post op vanaf het station. Dat deed hij met een soort melkwagentje. Hij werd op de brug aangereden door een vrachtauto en kwam daarbij om het leven. We waren er kapot van’.

Barend: ’De eerste vijf jaar was ik reserve. Ik vroeg of ik ter vervanging naar Dronten mocht.
De hoofdbesteller vond dat een goed idee.
Op de terugweg naar Kampen probeerden we ’s winters hazen te jagen. Je moet bedenken dat de polder nog bijna leeg was. Er stonden een aantal barakken en een paar huizen. Het was ’s winters al om half vijf donker en er werden nogal eens hazen aangereden.
De jachtopzieners konden niet tegen ons optreden, want ze mochten niet in de postzakken kijken. Op een dag reden we een haas aan en we reden eerst door. Mijn maat wilde toch de haas meenemen en liep weer terug. Bij de haas gekomen, vond hij het toch wel zielig, want het ‘slachtoffer’ maakte een huilend geluid.
Na een paar minuten bedacht hij zich en we reden terug, maar de haas was er al vandoor gegaan.

Na die vijf jaar kreeg ik een vaste wijk in Kampen.
‘Ik moet trouwens nog wel wat bekennen. Ik moest op een dag naar een zeeman in Dronten voor het bezorgen van een telegram. Ik was erg druk met m’n ronde. Ik kwam thuis en zag toen dat het telegram nog in mijn tas zat. De volgende dag ben ik naar hem toegegaan en heb hem verteld dat ik het telegram gisteren al had moeten bezorgen. Ik heb nog wel in de rats gezeten.
Hij kreeg waarschijnlijk bericht dat hij weer naar zee moest’.
‘Nou Barend, ik heb daar auto leren rijden. Ik mocht als telegrambesteller met de chauffeur van de postauto mee naar Dronten in de auto.

Hij ging dan lekker een bak koffie drinken in de barakken van de IJsselmeerpolders en ik mocht dan de auto gebruiken om mijn telegrammen (en zijn bestelling) rond te brengen’.
Dries vertelt verder: ‘We hadden vaak veel geld bij ons. Dat zou tegenwoordig niet meer kunnen. Op een keer had ik wel 100.000 gulden bij me.
Al mijn zakken zaten vol geld.

Ik moest dat geld van de RABO-bank in Wilsum naar de RABO-bank in Kampen brengen.
Verder keerden we de AOW en kinderbijslag uit.
Van mijn collega’s is me toch ook wel Floor Landsman bijgebleven. Dat was me toch een driftkikker.
Hij was op een Oudejaarsavond erg laat nog aan het bezorgen en was daar goed chagrijnig van.
Hij kwam bij een boer op de Melm waar een bouvier altijd losliep. Het was bepaald geen gemakkelijk karwei om daar de post te bezorgen. Hij had de boer al gewaarschuwd, dat hij zijn hond moest aanlijnen, maar op die avond kwam het beest met een rotvaart op ‘m af. Floor gaf de bouvier een geweldige trap. Hij had schoenklompen aan dus die trap was fataal voor de hond. Hij dacht :’Nu heb ik de poppen aan het dansen’, maar gelukkig liep het voor Floor met een sisser af’.
Dries: ‘Maar wat is er veel veranderd. Natuurlijk hadden wij ook wel te maken met allerlei hervormingen, maar hoe het tegenwoordig toch allemaal gaat!
Het is nu een bende: als vrouwen 10 minuten eerder klaar zijn wordt dat van hun loon afgetrokken. Als ze langer werken wringt de leiding zich in allerlei bochten om maar niet te hoeven betalen’.
‘Er is inderdaad veel veranderd Dries, want als je bedenkt hoe dat vroeger ging: er moesten sterktestaten worden ingevuld. Soms konden dan de laatste drie uur niet worden ingevuld.
Dries Huisman kwam mij op een dag vragen of hij mijn naam dan mocht invullen. Geen probleem uiteraard, want ik kreeg die drie uur uitbetaald.
Ik reed dan vroeger wel met 100.000 gulden van Wilsum naar Kampen, maar later haalden ze de fietstassen van m’n fiets en stalen ze de postcheques eruit. De post kon ik dan even later in de struikjes terugvinden’.

‘Dat doet me denken aan Ab Riezebos, Barend. We moesten in Lelystad twee postcheques bezorgen.
Ab had ze in de brievenbus gedaan. Niet veel later kwam er een vrouw aan het kantoor. Ze zat te wachten op twee kascheques.

Ze vertelde dat ze gescheiden was en dat haar man ze dus waarschijnlijk gekregen had. Ze ging naar huis met de belofte dat we er over na zouden denken, hoe ze die kascheques toch kon krijgen.
Ab was zo brutaal als een beul. We gingen naar het adres waar de cheques waren bezorgd.

Ab vertelde dat hij van de postrecherche was en dat hij de kascheques kwam ophalen. We kregen ze nog mee ook en bezorgden ze bij zijn ex. De volgende dag werd er een enorme taart voor ons bezorgd bij het kantoor’.

‘We hadden superwerk’, vertelt Barend. Onze P.V. (personeelsvereniging) was heel actief. De ‘zwarte’ Henk was voorzitter.
Wij deden bijna overal aan mee. Aan de Airborne- wandeling in PTT -uniform natuurlijk. Verder aan voetbaltoernooien, hardloop- en fietswedstrijden, bedrijfs- voetbal. Verder was er een B.B.-ploeg, een E.H.B.O.-ploeg en een Reddingsploeg. Daar werd fanatiek voor geoefend.

We werden zelfs van het dak getakeld als slachtoffer. Dries: ‘Man, die fietswedstrijd dat was me wat.
We moesten het op postfietsen tegen elkaar opnemen. Het was loodzwaar. Ik had zo hard gesprint dat ‘het me zwart voor de ogen’ werd. Op het Haatland bij de vetsmelterij heb ik me daar toch staan overgeven!
In de kantine was het ook vaak dikke pret. Peter van de Weerd (hij was nogal rap van de mond) was altijd bezig mensen op te draaien. We hadden een werkster ,die lid was van een gymnastiekvereniging. Trots op het feit dat ze zo lenig was.
Peter wist haar op te draaien door te zeggen dat ze zich toch wel steeds minder soepel voortbewoog. ‘Je kunt vast niet meer op je handen staan’, zei hij dan. Ze trapte er steeds weer in en ging dan op tafel in de kantine op haar handen staan. Ze was dan wel vergeten dat ze een rok aan had. Die zakte haar dan over de ogen. Grote hilariteit!
Vaak werd ook Berend Botje (een vrijgezelle collega) er nog even bij betrokken. Het was zijn gewoonte om elke zaterdag op z’n brommertje naar Amsterdam te tuffen. Als hij dienst had vroeg hij altijd of iemand die dienst wilde overnemen. Daar was dan geen bezwaar tegen, want het betekende ook extra loon. Barend vertelt al glunderend: ‘Het was me wel een figuur, als we met z’n allen zaten te eten deed hij z’n gebit uit en legde dat op tafel’. Drie voegt daar nog aan toe: ‘Hij had een toupetje, dat hem wel eens van het hoofd werd getrokken en dan tussen twee boterhammen terecht kwam.’
Op een dag was de werkster weer eens de pineut. Wat ze met haar uithaalden ging eigenlijk toch wel te ver, maar sommigen waren steeds weer de klos’.

Trouwens, er werd wat afgeklaagd. Soms over de petten. Vooral in de zomer zaten die niet bepaald comfortabel.
Er werd door de hoofdbesteller streng op gecontroleerd. Zelfs op het Kampereiland was je dan niet veilig. Dries: ‘Ik gooide dan mijn pet in de sloot en als hij kwam aangereden op zijn brommertje vertelde ik dat hij afgewaaid was en een natte pet op je kop dat is toch niet wat!’

Barend: ‘Op een dag kregen we hoog bezoek in de bestellers zaal. De directeur zelf. Hij was net terug van vakantie in Italië.
Hij had gezien dat de postbodes daar een pet op hadden en het was daar veel warmer dan in Nederland’. Het was groot feest toen de directeur 25 jaar bij de Post was.

Het was wel een mannetje: hij hield in de gaten of zijn personeel al vertrokken was.

Dat had niets te maken met een of andere controle of zo, maar hij wilde ze het liefst zo snel mogelijk weg hebben.
‘Hup, die zakken in de bus (voor Ens en Urk) en maak dat je wegkomt’, was dan het devies.‘Bakfiets naar binnen, snel!’
Barend: ‘Het waren de hormonen, want hij wilde ons weg hebben, omdat de lokettiste boven op hem wachtte’.

Opm.:
Een keer per jaar was er kledinginspectie. Er werd geïnspecteerd of je er wel representatief genoeg uitzag. De knopen werden extra gepoetst en de pakken afgeborsteld. Die bestellerpakken waren gemaakt van erg zware stof, afgezet met rode strepen. Er waren pakken voor de zomer en de winter.

Opm.:
In Rotterdam stond het Postinternaat. Jonge jongens werden daar opgeleid. Harrie Goosen uit Kampen leerde daar de kneepjes van het vak.