De smid

De smid

Het was maar een klein stukje van de Buiten Nieuwstraat (tussen Botervatsteeg en Karpersteeg), maar wat waren er veel ondernemers actief: Kiel de schilder, Kuiper de schoenmaker, Van de Weerd de groenteboer, Boer de loodgieter en Looman de smid.
Iets verder richting Nieuwe markt was natuurlijk het café Allon gevestigd, waar dorstige klanten zich te goed deden aan het bier. Het was een klein café: zand op de grond, pullen Grolsch en geen toilet.
De muren in de Houtzagerssteeg hadden dan ook voor veel bezoekers grote aantrekkingskracht.

Op bezoek bij Bud, de zoon van meester-smid Looman, word ik ingewijd in de ‘geheimen’ van de smid.
Hij vertelt dat zijn vader in de oorlog van ’14-’18 in de buurt van Gorkum dienstdeed als geniesoldaat. Hij had het er buitengewoon slecht naar het zin. Maar hij had geluk: zijn broer die op het slot Middachten als hoefsmid werkte, had zijn been gebroken bij het beslaan van een paard (hij had een trap van het paard gekregen). Er moesten nogal wat paarden uit Berlijn beslagen worden en de rentmeester van het slot had dringend een vervanger nodig. Buds vader moest maar proberen om verlof te krijgen.

Er kwam ook nog een brief voor de compagniescommandant en al de volgende dag moest hij op rapport komen en kreeg hij toestemming om naar de Steeg te gaan. Hij kreeg zes weken verlof en vrijreizen naar slot Middachten. Hij kwam bovendien dichter in de buurt van zijn geboorteplaats Zutphen. Bud vertelt: ‘Na zijn diensttijd ging mijn vader werken in Vorden. In de twintiger jaren begon hij als zelfstandige in Kampen. Bud: ‘Mijn vader was begonnen in de Hofstraat. Er kwam ook nog een brief voor de compagniescommandant en al de volgende dag moest hij op rapport komen en kreeg hij toestemming om naar de Steeg te gaan. Hij kreeg zes weken verlof en vrijreizen naar slot Middachten. Hij kwam bovendien dichter in de buurt van zijn geboorteplaats Zutphen. Na zijn diensttijd ging mijn vader werken in Vorden. In de twintiger jaren begon hij als zelfstandige in Kampen. Bud: ‘Mijn vader was begonnen in de Hofstraat. Hij was eigenlijk bankwerker, maar op aanraden van een oom (Hein Looman), die een bakkerszaak had op de

Oudestraat begon hij een smederij en kachelbedrijf in de werkplaats van de firma D.J. Telder. Dat was net na de eerste wereldoorlog (1919). Het pand werd echter afgekeurd, want het was veel te donker.

Uiteindelijk werd de smederij voortgezet op de hoek van de Karpersteeg/ Buiten Nieuwstraat’.

*Opm.: Er waren in Kampen al wel veel smeden, maar vaak hadden ze zich gespecialiseerd. Er waren bv. edelsmeden (goud/zilver), hoefsmeden, wagenmakers, horlogemakers en wapensmeden.

Op de foto aan de rechterkant zijn o.a. te zien, rechts: J.Last, Jan Wensink (de paardensmid), Gait Aalderink, Rietman, Visser (Koelucht), Van Dijk Broederweg, Reinier van de Wetering (IJsselmuiden)
links: Dekker uit Zalk, vader Looman, mevr. Hengeveld, mevr. Doornebal, moeder Looman, moeder Aalderink, Allard Doornebal en Steven Landa.

Smeden op vakbondsuitje

De smeden in Kampen waren: Modders op het Van Heutszplein, Van Dijk, Hengeveld in de Graafschap, Jan Wensink, Aalderink, Figge, J. Last, Vos in de Graafschap.

Bud: ‘Mijn vader was meer bankwerker en kon alles maken, maar wij waren gespecialiseerd in haarden en kachels. We werkten verder voor de Gasfabriek, Gemeentewerken, de Magnesiumfabriek. Mijn vader maakte bv. het sierhek voor de Latijnse school (op de hoek van de Nieuwe markt tegenover de Torenstraat).
Voor de magnesiumfabriek maakten we retorten. Daarin werden de keiharde staven magnesium zo verhit dat het tot poeder uiteenviel. Het magnesium werd bv. gebruikt voor het fabriceren van drukinkt en als medicijn voor mensen met maagzweren.

*Opm.: De Magnesiumfabriek stond aan de IJssel ter hoogte van de Buitenhaven. In 1905 werd de papierfabriek, die daar gevestigd was overgenomen door Roelofsz. Hij vestigde er een chemische fabriek om o.a. magnesia en golfkarton te vervaardigen. Algauw ontstonden er problemen met de buurtbewoners. Ze klaagden voortdurend bij de fabrikant. Volgens hen waren er twee oorzaken:
Na een brand had het gemeentebestuur bepaald dat de schoorsteen van de fabriek i.p.v. 20 meter niet hoger herbouwd hoefde te worden dan 10,5 meter. Dat was een hoogst ongelukkige beslissing, want nu kreeg de buurt te maken met gruis dat neersloeg in de straten.
De tweede oorzaak lag volgens hen dat de fabrikant stookte met ‘fijne kolen’ en niet met de voorgeschreven cokes: er konden geen ramen opengezet worden, de straten waren met stof bedekt, de mensen hadden last van de ogen.
Het gemeentebestuur besloot dat er alleen met cokes gestookt mocht worden, zoals al in de voorwaarden vermeld stond.

Hoe ging het er in een smederij aan toe?
Bud: ‘Een stuk metaal werd in een vuur verhit en vervolgens in de juiste vorm gebracht met een smidshamer op een aambeeld. Het vuur werd door een ventilator of een blaasbalg flink opgestookt. De temperatuur kon dan wel oplopen tot 1000 graden. In onze werkplaats werkten we aanvankelijk met open vuur: in een gat stookten we met behulp van smeedkolen (een soort kleine antraciet) het vuur hoog op. Verder stonden er in de smederij nog een draaibank en een aantal schaafbanken. Zelf was ik gediplomeerd lasser.

Ik ben mijn vader gaan helpen in de smederij toen ik nog op school zat.

We hadden zoveel werk dat ik uiteindelijk niet meer naar school ging en dus de mulo niet afmaakte.
Wel ging ik later naar de avond school en leerde daar technisch schetsen. Ook heb ik later mijn middenstandsdiploma gehaald. In de oorlog hebben we heel veel wonderkachels gemaakt.
Dat waren twee bussen met aan de zijkant een paar pijpjes. Onderin de buitenste bus zat een gaatje. Het wonderkacheltje werd op een fornuis of haard gezet. Er werd onder de kleinste bus brandstof gedaan (takjes, turf, hout of papier).
Het kacheltje werd daardoor erg warm. Je kon er dan prima op koken. Dat was in de oorlog een uitstekende oplossing voor het gebrek aan olie en steenkool!’ De rook werd afgezogen via de pijp van de haard waarop de wonderkachel stond.

‘Met hoeveel mensen werkten jullie in de smederij?’
‘Meestal toch wel met een man of drie, vier. Veel werknemers werkten langdurig bij ons.
Piet van de Wolde werkte 20 jaar in onze smederij. Net na de oorlog verdiende hij 17,50 gulden in de week. Je moet niet vergeten dat het wel 48 uur in de week was.
Leerlingen verdienden 2,50 gulden of 3,00 gulden in de week.
Wij zelf rekenden 1,00 gulden per uur! Vergeet niet dat een pakje sigaretten maar 10 cent kostte.

Piet had aan mijn vader een geweldige leermeester. Bij een ongeluk verloor hij zijn arm en werd hij monteur bij de grasdrogerij.
Later werkte hij als magazijnmeester bij Koldijk. Zelfs met een arm bouwde hij een boot in zijn achtertuin.

Als je hem vroeg: maar hoe komt die boot nu buiten op de Noordweg (naast café ‘Boertien’) was het antwoord steevast ‘Door de deur’. Hij had zelf allang bedacht dat daar een hijskraan voor nodig was’.

In de smederij was het later soms erg koud. Dat kwam omdat het vuur overbodig werd in de werkplaats. Oorspronkelijk werkten de boormachine en de zaagmachine op een grote elektromotor.
Later had elke machine een aparte elektromotor. Het vuur ging er dus uit!

Gevraagd naar bijzondere herinneringen komen er toch een aantal boven!

Bud: ‘Op de Oudestraat aan de Karpersteeg was de bakkerij van Van Dregt. Zijn vrouw was naar de markt geweest en probeerde via een zijdeur naar binnen te gaan.

Die deur zat echter op slot. Wij riepen: ‘Of maj dr niet in?’ Nog geen vijf minuten later kwam Van Dregt verhaal halen. Hij was erg kwaad, want wat was dat nou. Dachten ze echt dat hij zijn vrouw er niet in wilde hebben?’

‘We waren eens bezig in de Van Heutszkazerne. Ineens begon het gehaktballen te regenen. De soldaten waren in een dolle bui. Ze bekogelden ons met die gehaktballen. Ze waren erg lekker trouwens. We hebben ze vol smaak naar binnengewerkt’.

Op de vraag hoe het hen in de oorlog was vergaan krijg ik te horen: ‘De Duitsers probeerden ons wel in te schakelen. Zo was er eens een hek kapot, waarvoor een Duitse soldaat aan de werkplaats kwam.

Mijn vader kon prima Duits (nog vanuit zijn tijd in Zutphen). Hij zei dat hij niet kon omdat er in zijn Stiefeln gaten zaten en dat hij natte voeten zou krijgen, omdat het keihard regende. De Duitser ging weer weg, maar even later kwam een S.S.-er met geweer mijn vader ophalen. Het enige wat hij zei was: ‘Mit’. Mijn vader is toen meegegaan en heeft het hek gerepareerd.
Ook kwamen de Duitsers wel naar de werkplaats om zelf het een en ander te repareren. Er zaten wel jongens bij die voor Krupp gewerkt hadden’.

Voor de schuilkelder onder de Van Gelderstichting heeft mijn vader ook een deur gemaakt. Daar was het commandocentrum van Kampen gevestigd. De deur moest bestand zijn tegen explosies en ook bij een gasaanval het gas buiten de schuilkelder houden.

Net voordat de Duitsers Kampen bezetten heeft mijn vader nog overal in de ‘Lange brug’ gaten geboord waarin springstof werd geplaatst. De dag voor de Duitsers voor Kampen stonden werd de brug opgeblazen!’

Bud heeft tot zijn 58-ste in het smidsvak gewerkt. In 1986 heeft hij de ruimtes van de smederij aan Boer, het loodgietersbedrijf, verhuurd. Studenten kwamen boven te wonen. Na een brand werd alles weer opgebouwd en heeft Johan Geveke het gebouw overgenomen’.