Boelie Krens

Petrus Adrianus Krens geboren in Semarang op 2 mei 1930

 

Petrus Adrianus, ‘Boelie’, is de jongste van zeven broers.
Hij krijgt de roepnaam Boelie, omdat zijn broer Rudy de ‘r’ niet kan uitspreken en als hij het over zijn jongste broertje heeft zegt hij steeds ‘boelie’.
Boelie heeft zijn vader niet goed gekend, want zijn ouders scheidden al in 1933.
Zijn moeder hertrouwt met Wener, een apotheker, ‘mijn tweede vader’.
De oudste jongens worden door hun ‘nieuwe vader’ naar een weeshuis gestuurd in Djakarta. Boelie blijft als jongste wel bij zijn moeder.
Ook hij komt echter na de inval van de Japanners  in een weeshuis terecht: het weeshuis van ‘Pa’ v.d. Steur (van 1942 tot half 1943). Boelie wordt uiteindelijk toch geïnterneerd in een kamp in Magelang.

Boelie bij zijn vader op schoot (en zijn zes broers)

Twee van zijn broers zijn dan al eerder weggehaald door de Japanners. Ze worden naar een kamp voor oudere jongens gestuurd, waar ze hard moeten werken voor de Japanners.

Opm.:Johannes van der Steur was in 1942 al vijftig jaar als zendeling werkzaam in Indië. Hij ving kinderen op, die aan hun lot waren overgelaten. Zelf belandde hij in 1944 in een Japans kamp.
Hij overleefde het kamp en werd na de bevrijding door ‘zijn kinderen’ (de ‘Steurtjes’) opgehaald uit het interneringskamp.
Hij overleed in september 1945.

Boelies vader werkt voor de oorlog als cipier in de gevangenis van Semarang, maar neemt dienst bij het Koninklijk Nederlandsch-Indisch Leger.
De oorlog eist zijn tol in de familie Krens.

Zijn vader wordt door de Japanners gevangen genomen en moet aan de Birma spoorlijn werken. Hij overleeft de oorlog/ de verschrikkingen daar en komt na de oorlog naar Nederland, maar overlijdt in 1949. Boelie:’Mijn vader was streng, maar dat was vooral omdat ons iets kon overkomen! Wij als Indo’s werden door de Indonesiërs gehaat’.

Twee van zijn broers sneuvelen in de oorlog.
Dirk de oudste was cadet op het slagschip ‘De Ruyter’. Bij de slag in de Javazee is hij een van de vele slachtoffers.
Lieke sneuvelt bij Tjimahi.
Ook zijn derde broer, Henny, is militair. Hij deserteert in de buurt van Bandung en loopt helemaal naar Semarang. Daar wordt hij erg afstandelijk begroet door hun moeder, want ‘we hebben geen plaats voor jou’.
De broers zijn dan al weer bij hun moeder want hun tweede vader vindt dat ze niet in een weeshuis thuishoren.
Behalve Lieke, Henny en Dirk heeft Boelie nog drie broers nl. Rudy, Stanny en Lesly.

Boelie zelf werd dus in 1943 in Magelang geïnterneerd. Tot 1945 blijft hij in een jongenskamp.
Boelie: ‘Het was een nare tijd, je kreeg weinig te eten en we aten vooral sago. We gebruikten de klamboe om het water uit de sago te laten lopen, waardoor je een wat dikkere pap kreeg.
Ook probeerden we zoveel mogelijk eendagsvliegjes te vangen om wat extra eten te hebben. We vochten om een slak of een sprinkhaan.
Ik probeerde door te handelen geld te verdienen. Ik kocht een Japanse schildwacht om en mocht dan buiten het kamp bv. een blouse verkopen, waar ik dan geld of eten voor kreeg. Ook als ik terugkwam moest ik de Japanse soldaat die op wacht stond betalen. Soms had ik pech, want dan was de schildwacht net afgelost. Als ik dan de schildwacht betaalde was die stomverbaasd als ik hem geld gaf. Hij nam het wel aan trouwens.
We hadden het meest last van de Koreaanse bewakers, zij waren nog wel een graadje erger dan de Japanners’.

Boelie vlucht uiteindelijk vlak voor de Bersiap periode uit het kamp. Hij loopt ’s nachts 50 km.!! naar Semarang en zwerft daar rond. Omdat hij nog altijd zijn kampkleding (streepjeskledij) aan heeft, wordt hij al gauw opgepakt. Hij wordt veertien dagen opgesloten in een heel kleine kale cel.
Er zitten maar een paar kleine kijkgaatjes in de deur.‘Het was maar een kale bende’, aldus Boelie. ‘Het was het ergste wat ik heb meegemaakt’. Ook nu nog heeft hij een hekel aan donker en dus ook aan de nacht. Hij gaat dan uit bed en zit uren naar buiten te turen.
Aan deze periode heeft hij niet alleen die slechte herinneringen over gehouden. Door de Pensioen-en Uitkeringsraad worden slachtoffers van de Bersiap periode ondersteund. Boelie heeft  via via over deze Raad gehoord en moest  zichzelf aanmelden.
Hij krijgt nu ook een pensioen als burgerslachtoffer.Niet veel later (in 1945) geven de Japanners zich over aan de Engelsen, maar ze blijven het kamp bewaken om de gevangenen te beschermen tegen de pemoeda’s. Deze jongeren waren vooral erg gebeten op de Indo’s.
Van die ellendige periode heeft Boelie toch wel een trauma overgehouden. Nog lang heeft hij de oorlog en de kampen niet uit zijn gedachten kunnen krijgen. Hij heeft daarvoor dertien jaar ‘bij een psychiater gelopen’.

Opm.: Nog steeds proberen de slachtoffers van die periode ook Japan aan te spreken voor de ellende en schade.
De Stichting ‘Japanse Ereschulden’speelt daarin een voorname rol.
Deze organisatie komt op voor de belangen van de Nederlanders uit voormalig Nederlands-Indië die tijdens de Tweede Wereldoorlog door toedoen van de Japanse overheid schade hebben geleden.
Elke tweede dinsdag van de maand wordt er bij de Japanse Ambassade in Den Haag gedemonstreerd.

de familie Wener/ Krens met 2 zusjes, oma en overgrootmoeder, links Boelies moeder naast Wener, rechts Boelies vader

Na zijn bevrijding gaat hij met de trein van Magelang naar Djokjakarta. Later gaat hij met het vliegtuig van Djokjakarta terug naar Semarang.
Boelie komt zijn moeder daar weer tegen in een opvangkamp. ‘Het was een koel weerzien!’ Het blijkt dat zijn tweede vader overleden is aan de ontberingen bij de aanleg van de Birma spoorweg.

Hij gaat nu ook weer naar de lagere school en vervolgens ‘even naar de LTS’.Als hij zeventien jaar is ontmoet hij Hans van Slooten en Jan Barth.
Hans is voor zijn nummer in Indonesië. Jan Barth heeft dienst genomen als vrijwilliger. Hij is adjudant. Zij raden Boelie aan naar Nederland te gaan.

Hij ziet dat niet zo zitten: ‘Wat moet ik daar?’
De overtocht was erg duur: er moest fl. 730,- betaald worden, maar Jan Barth wil het wel betalen.

Hij laat zich overhalen om toch te gaan en ook moeder Van Slooten (zuster Koet) nodigt hem uit te komen. Ze stuurt hem ook een grammofoonplaatje waarop ze hem van harte welkom heet en dat ze lekkere ‘nasa goereng’ (‘nasi’ dus) voor hem zal maken.

Passagebiljet

Boelie heeft het plaatje nog altijd, maar het valt jammer genoeg niet meer te beluisteren.
Juffrouw Koet, de moeder van Hans, is de Kamper vroedvrouw, die heeft geholpen bij duizenden bevallingen.
Ze heeft een steentje op het Koeplein gekregen!
Ze zal Boelie ophalen uit Rotterdam. Hij is helemaal alleen ingescheept op de ‘Sibajak’.
Hij weet dat ze een geblokte jas aan heeft en roept vanaf het schip ‘moeder Van Slooten’, want hij weet niet hoe ze er uitziet. Vrouwen met geblokte jassen blijken er meer rond te lopen. Hij blijft negen jaar bij de familie Van Slooten wonen en zij zijn een echte vader en moeder voor hem.

Later komt ook zijn moeder naar Nederland. Zij trouwde opnieuw om naar Holland te mogen (‘een schijnhuwelijk’).

Boelie: ‘Ze leek zich daar voor te schamen, want ze kwam eerst niet tevoorschijn toen we daar op bezoek kwamen’.

Voor Boelie is het getal elf een magisch getal: ‘We waren met zijn elven, want Wener had ook twee dochters’. We woonden aan Tijm 11.
Later aan Sportlaan 11. We zijn op 11 oktober getrouwd!’

Bijlage

Verzoek aan minister

verzoek van Jan Barth

verklaring van Lesly

de gebroeders Krens