Karel Jansma

Karels Vader

Karel Frederik Nicolaas Jansma is geboren in het toenmalige Indië (2 december 1940).

‘Mijn vader kwam uit Friesland en mijn moeder was een Michels (een nicht van Rinus Michels).
Zij had voor drie kwart Indonesisch bloed: haar vader was een halfbloed, die met een Indonesische vrouw trouwde’, vertelt Karel.

In Indonesië kreeg het echtpaar Jansma/ Michels vier kinderen: Piet(er), Frietzen, Dien en Karel. Karel: ‘Mijn vader had eerst bij zijn vader gewerkt, die toen een slagerij had in Opeinde (FR.)
Helaas, was mijn vader niet voor slager in de wieg gelegd. Hij had het er niet naar de zin.
Ook de gezinsomstandigheden werkten niet mee, want al heel vroeg had hij zijn moeder verloren (zij was 32 jaar toen ze overleed) en had een huishoudster hem opgevoed.
Later trouwde mijn opa met de huishoudster.’

Het slagersvak werd vaarwel gezegd en hij probeerde bij de politie te komen. Toen dat niet lukte kwam de marechaussee in beeld, maar het werd uiteindelijk het leger.
In 1930 vertrok zijn vader als brigadier (korporaal) bij de infanterie naar Indië. Al gauw werd hij sergeant bij het KNIL. Hij had wel meer zekerheid, want hij werd in vaste dienst aangesteld.

Karel: ‘Vaak was hij van huis. Wij (Karels moeder en de vier kinderen) woonden in Semarang, (Java) maar onze vader was vaak weken, soms maanden, op andere eilanden. Voor het leger moest hij o.a. naar Celebes en ook Ambon.
In Semarang waren twee grote wijken: Beneden en Boven Semarang. In Boven Semarang waren de militairen ondergebracht. Daar hadden ze een eigen school, een kerk en militair ziekenhuis. Die wijk werd Gombel genoemd.
In Beneden Semarang was ‘de stad en de haven’, aldus Karel.

Zijn vader was dus veel op reis en Karel, die in december 1940 geboren werd, had nauwelijks de tijd om zijn vader te leren kennen. In maart 1942 werd zijn vader afgevoerd door de Japanners en moest hij werken aan de Birma spoorweg.

Het contact met hem was totaal verbroken. Karel vertelt: ‘Mijn vader werd erg ziek en moest vervolgens naar Nagasaki om daar in de kolenmijn te werken. Dat was eigenlijk ook zijn geluk, want toen de atoombom op de stad viel waren de mensen in de mijn veilig.

De Geallieerden bevrijdden hem. Hij werd naar de Filippijnen vervoerd, waar hij in Manilla moest aansterken.’
Karel: ‘Hij was broodmager’.

Karel heeft nu nog een klein dagboekje, waarin zijn vader schreef tijdens zijn gevangenschap.
Het gaat vooral over eten.

Hij schreef verder leuke verhaaltjes. Waarschijnlijk hielp hem het schrijven achterop sigarettendoosjes, de verschrikkingen het hoofd te bieden.

Een Pagina uit het Dagboek

Hij kon zo op zijn manier aan de ellende ontsnappen.
Ook heeft Karel via zijn tante een lepel gekregen, die zijn vader zelf gemaakt had.
Die lepel is gefabriceerd van een blik. Er moest van de Japanners met de handen gegeten worden, maar dat was iets wat zijn vader niet wilde.
Op een dag hoort Karels moeder van haar moeder dat haar echtgenoot nog leeft. Hij is in Manilla. Hij had een brief naar zijn schoonouders gestuurd, want hij wist niet of zijn vrouw nog leefde en waar ze woonde.

Uiteindelijk worden de militairen naar Borneo overgebracht (Balikpapan) om daar hun gezinnen te ontmoeten. Daar ziet Karel zijn vader eigenlijk voor het eerst: hij was immers net een jaar oud toen zijn vader door de Japanners werd weggevoerd.
Hij vraagt dan ook aan zijn moeder: ‘Wie is die vreemde man’. ‘Dat is je vader’ was het antwoord. Een voor Karel toch wel erg onwerkelijke situatie. Karel: ‘Ruim drie jaar geleden, had ik hem voor het laatst gezien.’

Karels moeder en haar kinderen hebben het ook niet gemakkelijk gehad in die jaren tijdens de Japanse bezetting.
Haar man werd dus, evenals alle militairen, uit Gombel weggehaald.
Zij ging met haar vier kinderen naar Beneden Semarang waar haar ouders woonden.
Zij trekken bij hen in.
Dat gaat even goed, maar er ontstaan wel irritaties. Vaak vooral uit jaloezie: haar zusters zijn afgunstig, omdat zij met een Nederlandse militair getrouwd is. Op een dag zegt haar vader: ‘Truus je moet het huis uit’. Hij wil haar eigenlijk in een kamp laten opnemen, want daar krijg je immers eten. Ze wil dat niet en vlucht.
Daar stond ze dan met haar vier kinderen. Uit nood gaat ze dan naar de kampong en zoekt daar onderdak.

Ze ontmoet daar mevrouw Portier, die er ook verzeild was geraakt.
Ze raken bevriend. Mevrouw Portier heeft een kind, waar eten voor gevonden moet worden. Samen met haar nieuwe vriendin besluit Karels moeder kleren te gaan verkopen: er moet immers eten op tafel komen.
Vaak staan ze heel lang in de rij om aan eten te komen.
Karels zus Frietzen weet te vertellen dat hun moeder samen met mevrouw Portier op zoek gaat naar een kamer. Uiteindelijk kunnen ze er een huren in een soort weeshuis.

Eerst proberen ze het bij een katholiek weeshuis (want Karels moeder is rooms-katholiek).

de familie Jansma in Indië (Karel staat naast zijn moeder)

Daar sturen ze hen door naar een protestants weeshuis.
De beide vrouwen moeten als tegenprestatie eten koken. Karels broer en zuster helpen bij het onkruid wieden.

Na een tijdje worden ze weer doorverwezen. Ook daar werken de vrouwen in de keuken.
Het valt niet mee om een goede maaltijd te vervaardigen met het weinige eten dat er nog is: ’s morgens krijgen ze een soort stijfselpap.
Verder krijgen ze nog wel wat rijst en een soepje. Soms wat maïskorrels en geraspte kokos.
Het duurt niet lang of ook de Hollandse familie Michels komt een bordje rijst eten in de keuken.
Dat was trouwens een grote familie: Opa en oma Michels hadden in totaal 16 kinderen. Twee van de kinderen waren al overleden.

De Japanners hadden belang bij het in stand houden van de weeshuizen. Ook zij waren voor hun eten afhankelijk van de Indonesiërs. Ze betaalden daarvoor aan de weeshuizen.
Nadat de tweede atoombom op Japan valt is dat echter afgelopen.
Er wordt opnieuw verhuisd naar een ander weeshuis.
Tijdens hun verblijf daar droomt Karels moeder steeds elke nacht dezelfde droom.
Ze droomt over haar man: hij heeft een zwarte cape aan en zwaait naar haar.
Karel: ‘Ik geloof daar niet zo in, maar voor mensen uit Indië is dat iets wat ze heel serieus nemen.
Echte Indische mensen geloven in helderziendheid. Zo vertelt een helderziende, dat Karels vader nog leeft, dat hij dysenterie heeft (door het drinken van vervuild water) en dat ze nog twee kinderen zullen krijgen.’
Karel: ‘Nogmaals ik geloof er niet in, maar het klopte allemaal.’
Door steeds van het ene weeshuis naar het andere te verhuizen weten ze de Japanse tijd te overleven.

Karels vader (in het midden) op patrouille

Maar alle ellende is nog niet voorbij. Tijdens de Japanse periode moeten ze opnieuw huisvesting vinden. Nu komen ze bij tante Lien te wonen. Zij is een zuster van opa. In haar garage (die in gebruik was als kippenhok) is nog ruimte.
De garage krijgt een grote schoonmaakbeurt en het gezin Jansma trekt er in.
Daar komt oma dus op een dag (zwaaiend met een brief) met het prachtige nieuws: ‘Piet leeft nog’ riep ze.

Bij het begin van de Bersiap periode (1945-1950) is Karel ruim 4 jaar oud. Erg jong dus.
Hij maakt verschrikkelijke dingen mee. Het is een wonder, dat het hem geen levenslang trauma bezorgd heeft.

Het gezin gaat weer terug naar Semarang. Ook nu is de heer ‘des huizes’ vaak afwezig.
Hij was ondertussen adjudant en zou onderluitenant kunnen worden. Hij moest dan wel op cursus en die was in Batavia.

Karel zag vrouwen, die werden doodgeslagen, Nederlanders die werden vermoord.
Als de pemoeda’s wisten dat de mannen weg waren kwamen ze naar de huizen om te plunderen en te moorden.

bladzijde uit het dagboekje van Karels vader

Verlofbeschikking van Karels vader

Een Indische oom van moederskant was inspecteur bij de politie. Hij wordt uit het politiebureau weggehaald . Karel (hij is dan acht jaar) ziet hoe zijn oom helemaal ‘kapotgeslagen’ wordt. Zijn oom overleeft het wel!
Heel veel (Indische) Nederlanders werden doodgeschoten.
Zijn broer Pieter, die zes jaar ouder was, heeft ook heel veel verschrikkelijke dingen gezien.
Pieter had wel gewoon zijn H.B.S.-diploma gehaald. In Nederland kreeg hij een goede baan, maar hij viel steeds terug in de angsten van die gruwelijke dagen. Uiteindelijk zorgde
dr. Wolbers (de militaire arts) ervoor dat hij werd opgenomen. Karels neef, die even oud was als Pieter, heeft precies hetzelfde meegemaakt en moest ook later steeds worden opgenomen.
De Bersiap periode beschadigde veel mensen voor hun de rest van hun leven.
Karels vader was in die Bersiap periode gelegerd in Balikpapan op Borneo, later op Java (Tjimahi).

De familie Jansma gaat eind 1948 begin 1949 vanuit Balikpapan naar Tjimahi. Ze wonen daar in een herenhuis en hebben een prachtig uitzicht over de sawa’s.
Voor de reis naar Nederland worden ze vervolgens ondergebracht in een opvangkamp buiten Batavia.

De reis van Tjimahi naar Batavia was levensgevaarlijk. Bij een vorig transport waren twee gezinnen afgeslacht door de Indonesiërs.
De familie wordt daarom vergezeld door twee beroepsmilitairen.
Karel: ‘De tocht ging door kilometerslange theetuinen. Ik was tien jaar en erg bang.’
Ze blijven 2 à 3 maanden in het opvangkamp en gaan dan met veel andere mensen met een Engels schip ‘de Cameronia’ naar Nederland.
Karel: ‘Er waren Engelsen, Amerikanen en Australiërs aan boord. Het was een tocht van vier weken. Van de reis naar Nederland weet ik vooral wat er in de golf van Biskaje gebeurde:
we waren met een stel wat aan het ravotten bij de reddingsboten. Ik viel bijna overboord en mijn vriendjes trokken me weer omhoog. Best wel spannend!’ Via IJmuiden komen ze in Amsterdam. Daar staan al wel honderd bussen te wachten op de kade. De Nederlandse regering had een oplossing proberen te vinden voor de huisvesting van de repatrianten. Er was een enorm tekort aan huizen: zelf beslissen waar je heen ging was niet mogelijk.

De familie belandt in Den Helder.
Ze trekken bij een ander gezin in, dat een gedeelte van hun huis verhuurt. Daar wordt Karels zusje Martha geboren. Zij is tien jaar jonger dan hij!
Na een jaar ontstaat er onenigheid en vertrekken ze naar Friesland.

Opa Jansma heeft een boerderij in Nijega (bij Drachten).
Hij heeft het slagersvak eraan gegeven. Hij doet ook in huizen en weet dat er in Marrum boven Stiens een huis vrij is. Karel: ‘Het was een vrijstaand herenhuis.’
Ook daar is Karels vader bijna direct weer veel afwezig: hij wordt omgeschoold tot korpsadministrateur. Die opleiding duurde twee jaar.
Na het tweede jaar verhuizen ze naar Kampen (1952). De werkplek voor onderluitenant Jansma (hij werd bevorderd nadat het met goed gevolg de cursus had afgesloten) wordt de Van Heutsz kazerne.

De Wilhelminalaan wordt hun nieuwe adres.
Karels jongste broer Anton wordt in Kampen geboren.
Hun vader is niet oud geworden: in 1974 is hij overleden. Hij werd 65 jaar.

Chronologische volgorde van de loopbaan van onderluitenant Jansma