De bakker

Lammert v.d. Meulen

 

Lammert van der Meulen gaat zijn vader al heel jong helpen in de bakkerij. Het is een familiebedrijf! Die bakkerij staat aan de Dorpsstraat midden in Brunnepe en later aan de rand van de Hanzewijk.
De Dorpsstraat komt uit op De Leegte. Dat was een grote open plek in het hart van het oude dorp. Op 31 december werd het veld vroeger gebruikt voor het melkbusschieten. Daar zat ook vaak een bekende dorpsgenote nl. Geertien Esselink. Gebreid mutsje op haar hoofd, een paar stokjes in de hand. Het leek wel of ze breide.

Lammert is van 1935 en gaat dus ook in de oorlog nog naar school.
Dat betekende vaak niet meer dan 1 uur per dag (1944-1945).
Hij gaat daarna nog anderhalf jaar naar school D (de Geert van Wouschool).
In het begin moet hij bij zijn vader vooral klusjes doen: d.w.z. ringen van de vulkoeken schoonmaken, boodschappen doen, bussen insmeren met olie (In die bussen werd het brood gedaan).
Lammert heeft in het begin nogal eens zijn vingers gebrand als het brood uit de oven kwam.
Natuurlijk werd hij er ook op uit gestuurd om een krentenzeef of een eierzeef op te halen bij andere bakkers. Die stuurden je dan weer naar de volgende bakker.

‘Ach je werd zo in het wereldje ingewijd’.

Als hij zestien jaar is mag hij met de mand voorop de fiets brood gaan venten. Zijn vader ging vroeger (1928) ook wel met een roeibootje langs de klanten. Dat waren dan vooral klanten, die op de ‘Melm’ woonden. Omdat de Afsluitdijk nog niet was aangelegd, liepen de landerijen daar onder en de boeren moesten wel brood hebben.
Ook in strenge winters met veel sneeuw moest er bezorgd worden. Van een stel dikke balken maakten ze een slee en bij de overbuurman ‘Schokker’ Bastiaannet leenden ze een paar paarden en zo trokken ze er op uit naar de klanten.

Op de vraag wat hij verdiende vertelt Lammert dat hij zakgeld kreeg en dat er geld voor hem achteruit gelegd werd. In de bouw zou hij meer verdiend hebben, want daar kregen ze toch al gauw een paar tientjes extra! Geen wonder dat veel slagers en bakkers hun zaken sloten!

Veel verschillende soorten brood werden er niet gebakken. Er waren drie soorten: bruin, grijs en wit. Het bruin werd gebakken van volle tarwekorrels.

Bakkerij in de Dorpsstraat

Het grijs werd gemengd met 20% wit meel. Later komen er natuurlijk andere modellen bv. Duits brood en knipbrood.
Het meel betrokken de Kamper bakkers uit Amsterdam van de fa. Holland. Elke week werden er 400 vijftig kilozakken per boot aangevoerd en onder de bakkers verdeeld.

In de bakkerij stond een oven, waarin 110 broden gebakken konden worden. In een grote kuip kon trouwens wel deeg voor 170 broden.
Voor een brood was viereneenhalf ons meel nodig. Daar kwam dan nog gist, vocht en zout bij. Totaal was dat dan 9 ons.
Al met al is een brood zo’n viereneenhalf uur ‘onderweg’.
Een half uur in de kneedmachine, een half uur op de bank om te laten gisten en dan nog 20 minuten om te laten rijzen.
Daarna gaat het brood een half uur op 250 graden in de oven. Daarna zakt de temperatuur tot 225 graden en de oven springt daarna weer aan om bij te stoken.
Bij helder weer kan de oven iets minder lang aan dan bij bewolkt weer.
De oven gaat tegen vier uur ’s morgens vroeg aan en tegen acht uur zijn de broden klaar voor de winkel. Het brood werd aanvankelijk nog niet gesneden.

Lammert ging tegen 10 uur brood bezorgen bij zijn klanten.
In de Hanzewijk had hij er zo’n 50 en soms moest hij na het eten (dat was tegen half twee) nog weer bij een aantal klanten langs. Tussen de middag had hij dan een uurtje pauze.
’s Middags maakte hij dan ook nog de koekjes en koeken.
Zijn zuster maakte het gebak. Voor dat gebak mocht de temperatuur niet hoger zijn dan 20°. Liever nog iets lager.
Bij het brood is dat 27°.
Lammert heeft zo een aantal ‘bakkersgeheimen’.
Voor de kerstkransjes veranderde hij kleine bestanddelen.
Het was normaal om daar een kilo meel voor te gebruiken.
Hij maakte de kransjes smakelijker door er 900 gram meel en 100 gram poeder voor te gebruiken.
Vaak kwamen collega’s ‘spioneren’ wat nou toch de samenstelling van die koekjes wel was. Zo gebruikte hij een ei voor de spaanders in een koekje. Dat werd nooit verteld en kwam ook niet bij het recept te staan. Deze noga spaanders zijn flinterdun en worden meegebakken met de koekjes.

Lammert is eens met een stel collega’s naar een wedstrijd in Nunspeet gegaan. Hij moest een witbrood meenemen en had daar eigenlijk geen zin in. De collega’s moesten elkaars brood keuren en zijn brood kwam als beste uit de test.
Toch werd hij uiteindelijk tweede, want de mensen van de meelfabrieken stemden ook.
Toen ze zagen dat het brood niet van een bakker was die zij kenden (die dus het meel bij hen kocht) werd Lammert naar de tweede plaats verwezen.

In de Dorpsstraat

Iedere week kwamen de mensen van de Keuringsdienst langs. Vaak kwamen ze met de trein. Als de eerste bakker met een bezoek vereerd was, belde hij meteen naar zijn collega’s om ze te waarschuwen dat de Keuringsdienst weer in de stad was.
Bij Lammert vingen ze altijd bot. Ze pakten vaak een brood van de plank en gooiden die in de weegschaal. Toch even controleren of het brood niet te licht was. Ook namen ze wel een brood mee.

Lammert heeft veel plezier beleefd aan zijn werk al had het ook wel zijn negatieve kanten.

Hij was een verwoed schaatser (zijn zoon René en kleinzoon Robert kunnen er ook wat van), voetballer en atleet. Dat allemaal naast zijn bakkersbestaan. Erg jammer was dat hij niet aan de elfsteden tocht kon meedoen: hij kon niet gemist worden.
De andere bakkers zouden onmiddellijk bij zijn klanten langs de deur gaan als ze wisten dat hij weg was.

Zoals alle rechtgeaarde Brunnepers was hij natuurlijk lid van DOSK. Ooit werd hij een wedstrijd geschorst, omdat hij zich niet had afgemeld. Dat het door pure overmacht kwam -hij kreeg pech met de auto- deed er niet toe.
Tenslotte: ‘Ik vond het jammer dat ik niet in dienst ben geweest’.