Zoals gezegd woonden ze vlakbij Soerabaja.
In Djombang was geen predikant en op woensdag 22 april 1942 ging haar vader de dominee, die met de trein uit Soerabaja naar Djombang reisde, van het station halen. Hij zou zondag haar pasgeboren broertje dopen.
Maar die dag werden de B.B.-ambtenaren en de politiemensen uit Djombang en Modjokerto opgeroepen voor een bespreking met de plaatselijke militaire commandant, dus ook haar vader. Adri voelde dat hij niet terug zou komen. Haar broertje werd later uiteindelijk in de kerk in Soerabaja gedoopt.
Haar vader en zijn collega’s worden door de Japanners gearresteerd en opgesloten in de gevangenis Boeboetan in Soerabaja. ‘De Indonesische misdadigers moesten eruit en de Nederlanders werden er opgesloten’.
Adri heeft nog een foto (zie boven) van een tekening van haar vader. Die is gemaakt door Th. Voorstad, die in hetzelfde kamp geïnterneerd was.
‘In het begin mochten we hem nog wel wat sturen, maar dat kon algauw niet meer.’
Toch mogen de kinderen hem op een dag bezoeken. Ze moeten voor ze door de poort mogen onder de arm van een Japanse soldaat doorlopen.
Adri: ‘Als je er rechtop lopend niet onderdoor kon mocht je niet naar binnen’.
Adri en haar broertje van 3 kunnen eronderdoor lopen, maar haar vriendje is te lang en mag niet naar zijn vader. Haar vader, die in zijn studietijd ook wel ‘Job’ genoemd werd, doet zijn naam eer aan, want hij zit daar op een hoop stenen, de ‘mesthoop’.
De moeders, die achtergebleven zijn, vragen hoe de vaders het maken. Adri en Dick geven door wat hun vader gezegd heeft: ‘Ze eten elke dag nasi goreng’.
Adri: ‘Daar klopte natuurlijk niks van!’