De kruidenier

Lena in de Groenestraat, Van Mierlo aan de Burgwal, Arentien op de hoek van de Kloosterstraat, Van Heerde op de hoek van de Schreiershoek, Held en Schinkel in de Wilhelminalaan.
In dit rijtje hoort natuurlijk ook nog De Ruiter op de Reiersdijk.
Enna de Ruiter-Buikema is geboren in Wehe (Noord-Groningen). Haar ouders hebben een kleine boerderij en haar vader is sleper. Enna: ‘Hij vervoerde zand en grind’. Het is een druk bestaan, want haar moeder moet het op de boerderij zien te rooien en er is niet zo veel tijd om zich bezig te houden met de normale huishoudelijke taken zoals eten koken. De koeien moeten immers ook gemolken worden. Een buurvrouw kookt dan voor hen. Haar vader overlijdt erg jong (hij is pas eenenveertig jaar) en dan staat haar moeder er dus helemaal alleen voor. De boerderij wordt verkocht en het gezin (Enna heeft een broer en twee zussen) verhuist naar Zoutkamp. Enna is dan nog geen jaar oud!
In Zoutkamp leeft men van de visserij en het is dus geen wonder dat Enna’s moeder (ze is dan pas 39 jaar) in hun levensonderhoud probeert te voorzien door vis en garnalen te verkopen. In die tijd zijn er geen voorzieningen voor weduwen. Van de kerk wil ze niet afhankelijk zijn.

Enna is als kind al vaak te vinden in de winkels van hun buren.

Op school heeft ze een leuke tijd gehad.

Ze vindt het gezellig en kan goed meekomen. Vooral handwerken is haar favoriete vak.
Meester Volbeda was het hoofd van de school en Enna herinnert zich ook nog meester Jan Porte.
Zijn zoon (Jo)  is haar klasgenoot. Enna: ‘Hij kreeg eerst slaag op school en daarna thuis’.
In de oorlog staat Enna 5 jaar in een kruidenierswinkel/drogisterij.
De oorlog is in het noorden van het land en zeker in Zoutkamp niet zo rampzalig als in andere delen van het land. Ze hebben er weinig last van de Duitsers, want de Duitse commandant (Möhlmann) is een goed mens.

Aan het eind van de oorlog vluchten de Duitsers naar Schiermonnikoog en eigenlijk hebben de Zoutkampers medelijden met de soldaten, want voor hen wordt aan het eind van de oorlog ook niet meer gezorgd. Zo zwerven er twee jonge Duitse soldaten om het huis van de familie Buikema, want ze hebben honger. De laatste restjes uit de pan worden nog naar boven geschraapt om nog maar wat te kunnen eten en de soldaten vragen: ‘Hoever zijn ze’ als ze samen op de kaart kijken. Ze zijn blij dat de Canadezen al zo ver zijn, want dan kunnen ze naar huis.

 

Enna’s broer en zijn maat Bé Horneman zijn in die tijd nog de enige jongemannen, die niet opgeroepen worden voor de arbeidsinzet (ze werken in de visserij). Dat zorgt voor veel afgunst, want hoe kan het dat die twee jongens wel rondlopen. De twee jongens worden uiteindelijk verraden.
Na een vergadering in hotel Osinga wordt het hotel omsingeld en moet iedereen naar buiten komen. Bé weet gelijk al weg te komen, maar haar broer wordt gearresteerd en meegenomen onder begeleiding van een Duitse soldaat.

Als ze langs één van de smalle steegjes, die Zoutkamp rijk is komen, smeert hij ‘m echter ook en al wordt er op hem geschoten, hij weet te ontkomen en duikt onder.
Aan eten is geen gebrek in Zoutkamp, maar ze moeten er wel ‘de boer voor op’. Regelmatig (een paar keer per week) gaan ze op de fiets richting Friesland voor melk. Daar wordt dan boter van gemaakt.
Van de N.S.B.-ers hebben ze wel last (niet van de Duitsers). De N.S.B.-ers nemen n.l. het eten wel in beslag. De laatste oorlogswinter is erg zwaar en is er erg veel behoefte aan brandstof. Bij de haven wordt er veel hout ‘gesprokkeld’ en worden er palen en balken opgehaald. Die worden dan in stukken gezaagd en dan heb je er drie keer warmte van: Bij het meenemen, het zagen en het verbranden.
Na de oorlog gaat ze naar Sonnevanck in Harderwijk. Ze gaat daar werken in de verpleging en moet het vak in de praktijk nog leren, maar volgt ook allerlei opleidingen!
Veel jongelui moeten in die tijd naar het sanatorium (vanwege de slechte omstandigheden in de oorlog). Ze lijden dan aan t.b. Enna blijft daar trouwens niet lang want de liefde slaat toe en ze gaat naar Kampen.

Die liefde loopt uit op een huwelijk: ze trouwt met Bé de Ruiter. Samen met haar man neemt ze de winkel  over van haar schoonouders aan de Reijersdijk. Bijna 60 jaar was hun winkel een begrip in Brunnepe (voor hen was dat van 1950 tot 1980), maar Bé’s ouders hadden de winkel ook 30 jaar (van ongeveer 1920 tot 1950). Toen Bé en Enna er kwamen wonen werd er een muur uitgebroken en werd de kamer bij de winkel aangetrokken. Zelf woonden ze  achter de winkel, die uitkeek over een boomgaard. Naast de winkel lag het pakhuis en daarachter hadden ze nog een kamer en keuken.
Het begon ooit met ‘een kissien”bökkens’ en toen iemand vroeg naar een stukje kaas bracht haar schoonvader die kaas mee van de Delta (de melkfabriek) waar hij melkventer was. Later hebben ze hun winkel en huis aan de gemeente verkocht. Enna: ‘Ze hadden belang bij de grond en ook bij de grote boomgaard. Daar is de dr. Damstraat op aan gelegd. Er bleven nog een veertiental bomen staan. Veel huisjes (in de richting van de Dorpsstraat) waren toen al tegen de grond gegaan’. Zoals gezegd wisten ze hun bezit (goed) te verkopen aan de gemeente (ze hadden daarbij vaak te maken met een vroegere politieagent en later ambtenaar bij de gemeente: Knol).
De grond lag in de boomgaard hoger dan het huis en later merkten ze dat bij de bouw van de Hanzewijk het bruine water (van het veen) naar boven werd geperst.
Als er wel eens koeien of paarden tussen de bomen liepen kon je de grond voelen bewegen. De gemeente deed dus uiteindelijk een prima bod en ze kregen alvast twee derde van de koopsom.
Toen ze ermee naar de Sallandse Bank gingen bleek dat ze een erg hoge rente kregen (wel 16%). Ze werden daar geadviseerd door Henk Kiel (de bekende Kamper voetballer). Het laatste deel kregen ze nadat er weer onderhandeld was: ze moesten n.l. nog 2 maanden eerder uit hun woning. Alles werd uiteindelijk naar tevredenheid geregeld.
Hoe ging het in de winkel toe 60 jaar geleden?
Om acht uur ging de winkel open en in het begin was de winkel dan open tot ’s nachts!!! twaalf uur. Dat veranderde in de loop der tijd. Eerst ging het terug naar tien uur ’s avonds en via acht en zes uur uiteindelijk naar vijf uur. Zes dagen lang!!! Ze hadden dan dus geen vrije middag. Later werd dat verplicht en moesten ze ook verplicht vakantie opnemen. Dat duurde niet zolang, want toen er supermarkten kwamen zoals de Spar en de Boer zei Bé: ‘dan wij ook  geen vakantie meer, want dat is ook voor die supermarkten niet verplicht’. Trouwens van die supermarkten hebben zij nooit veel last gehad. Zoals een kennis het wel eens zei: “De pappa-en mamma winkels gaan niet kapot”. Je deed immers alles zelf en dat was beter. Enna: ‘De winkel had ook een sociale functie. De één kan niet met zijn kienders en de ander niet met d’r man’. Er kwam ook wel een mevrouw uit de Hanzelaan.
‘Ze wilde eigenlijk wel vlakbij de winkel komen wonen, want dan kon ze elke dag even een praatje komen maken’.
Berk was voor de oorlog een goudmijn (daar werd immers goed verdiend). ‘Jongens konden dan een meid krijgen als ze daar werkten: voor een rijksdaalder had je een kruiwagen vol boodschappen’.
Kanis en Gunnink is in het begin hun grossier. Enna en Bé betalen, net als hun (schoon)ouders, altijd onmiddellijk als de spullen afgeleverd worden.
In tijden dat het allemaal wat moeilijk ging, zoals in de oorlog werd er ook altijd gezegd: ‘Ga eerst naar De Ruiter, want die betaalt altijd direct’. Later ging de bevoorrading naar andere grossiers: eerst naar een grossier in Zwolle, vervolgens ook Kruithof uit Kampen en daarna naar Feenstra uit Meppel. Eén van de bezorgers/bedienden van Kruithof stak op een dag het geld van de familie De Ruiter in zijn eigen zak en toen er later gezegd werd dat De Ruiter nog niet betaald had viel hij meteen door de mand, want: ‘De Ruiter betaalt altijd direct’. Soms kwamen de voorraden ‘onder rembours’.
De spullen moesten dan direct betaald worden anders ging het meteen weer terug naar de grossier.
De bezorger van Van Gend en Loos vertelde hun op een dag dat hij het wel heel anders meemaakte als ze zoals gebruikelijk bij aflevering meteen betalen. Bij een winkelier op de Oude staat moest hij al weken op 25 gulden wachten, want ze hadden steeds maar geen geld! Enna: ‘Op de Oude straat werd de meeste armoede geleden’. Zo ook bij bakker De Boer. Toen die overleed had hij een schuld van wel 80.000 gulden. ‘Lag aan zijn vrouw, want dat was een echt pronkstuk’.
Eén keer per week werd alles geïnventariseerd in de winkel (op vrijdag). Alles werd opgeschreven en als de grossier dan kwam konden ze hun bestelling meteen opgeven.
In het begin hield Bé alles perfect bij: hij wist uit zijn hoofd wat er nog was en wat er bij moest komen. Enna vertrouwde op die informatie, want als ze in de loop van de week zei: ‘De suiker is bijna op’, dan had Bé dat al in zijn hoofd zitten. Later werd dat toch wel minder.
Ze hadden in die tijd aanvankelijk natuurlijk nog geen kassa en alles werd nog opgeschreven met een potlood.
Ze hadden een koek trommeltje in de la en daar ging het geld in. In een kaartenbak werd alles bij gehouden, want de hele week kwamen de mensen boodschappen doen. Op vrijdag werd er dan afgerekend. In die tijd hadden de mensen (meestal) nog geen koelkast en was het dus ook niet zo verstandig om voor een hele week alles in huis te halen. Zelf hadden zij hadden  in de vijftiger jaren al een koelkast. Ze namen die over van een mevrouw (van Zuid), die de koelkast had gekregen van een broer die uit Amerika terug kwam. ‘Ze wist niet waar ie moest staan’. Het was natuurlijk een hele uitkomst, want nu konden de vleeswaren in een gekoelde ruimte. Die vleeswaren werden altijd bezorgd op woensdag en vrijdag. Ze kwamen vers weg bij ‘Unilever’ en ‘Meester’ uit Wijhe. Ze deden dan vaak samen met ‘Ep uit de Tholenstraat’. Op een dag werd er ham besteld en haar schoonvader vond dat Ep veel te veel had besteld: ‘Dat raakt hij nooit kwijt’. Hij was er echter zo doorheen en moest zelfs van hen lenen om zijn klanten tevreden te stellen.

‘Op Zuid woonden veel mensen: De huizen waren groot en de kinderen trokken bij de ouders in. In de oorlog werd er nl. niets gebouwd, meubels waren bijna niet te krijgen. Je had een ledikant met stoeltjes en verder zat je dan bij moeder in de kamer’.
Ook op de Reijersdijk was het zo dat er soms wel drie gezinnen bij elkaar inzaten. ‘Na de oorlog werd ’Korea’ (de Hanzewijk) gebouwd, toen kwam er meer ruimte’.

In de oorlog was hier net aan voldoende te eten met Kampereiland en de Koekoek in de buurt. Men ging met de kinderwagen naar de Koekoek voor etenswaren. Alles werd overgeladen in het wagentje van Pompert de stratenveger.

De lange brug weer over, hij werd toch niet gecontroleerd. Aan de andere kant werd dan alles weer uit geladen.
In de oorlog was er gebrek aan van alles en het was ook nog op de bon. Kleding was te krijgen met een textielbon. Mensen leverden eerst de bonnen in en dan pas werd er ingekocht. De winkeliers konden dan de bonkaarten verzamelen en  bestelden daarna pas. Ook na de oorlog was koffie, thee en suiker nog op de bon. ‘Koerke renners’ (marskramers) kwamen op de fiets langs de deur om buiten de bonnen om kleding te verkopen. Ze hadden dan een bagagedrager met mand voorop de fiets.

Mensen gaan na de oorlog weer goed eten en hebben er geld voor over.
Bé en Enna mogen van alles verkopen: koffie,thee, suiker, rozijnen, pruimen, gedroogde appeltjes (uit Californië), jam, kaas. Ook verkopen ze brood van bakker Noordhof. Eerst alleen roggebrood en later ook wit, bruin, tarvo, bolletjes en krentenbrood. Bé en Enna zijn er blij mee dat ze die stap toch uiteindelijk gezet hebben. De samenwerking met bakker Noordhof zorgde ook weer voor extra inkomsten.
Ook voor Schokbeton deden ze veel werk: als de jongens moesten overwerken maakte Enna brood voor ze klaar. Later deden ze het bij Schokbeton zelf: het werd te duur. Jongens vonden het brood toen niet zo lekker meer. ‘Mooie tijd’, zegt Enna.
Aan het eind van de week werd er zoals gezegd dus afgerekend. Dat leverde in die tijd best wel eens problemen op, want de mensen hadden het niet breed. Zo was er een gezin met vijftien kinderen, dat altijd geld tekort kwam. De vader was voor de tweede keer getrouwd en had zelf al een heel stel kinderen. Zijn tweede vrouw bracht ook een paar kinderen mee. Uiteindelijk liep de schuld van het gezin op tot fl. 1500,-. Bé vond dat te gek worden en zei op een dag: ‘Jullie kunnen hier niets meer krijgen’. Voor een schuldenlijst gebruikten ze dan de uitdrukking: ‘Het is net een closetrolle’.
Als ’s avonds het eten klaar is wil Bé niet eten want hij denkt aan het gezin dat niets op tafel heeft en gaat er heen met een mand vol eten! Uiteindelijk werd alles netjes betaald, want toen de kinderen ouder werden konden ze de schuld aflossen. ‘Ook de kinderen gingen verdienen’. De moeder van het gezin zat trouwens niet bij de pakken neer, want ze maakte b.v. veel kolen in om in de winter zuurkool te hebben. Het was trouwens wel een figuur, want toen ze weer in verwachting was zei ze: ‘Ik mut nou één keer altied iets onder de mage heb’ n.’
Als er schulden waren bij de gezinnen ging Enna altijd met ze praten. Ze stelde dan voor dat de mensen in ieder geval elke week een klein bedrag gingen betalen (25 cent), zodat de schuld toch minder werd.
In die tijd hadden vooral de sigarenmakers het zwaar, want die verdienden door de bank genomen niet al te veel. Bovendien kon de één nou één keer beter omgaan met geld dan de ander. Vaak hoorde ze later zeggen: ‘We zijn er doorgekomen dankzij Paap en Bé’. Ook Paap de schoenmaker deed nog wel eens een oogje dicht.

Er woonden in die tijd ook veel mensen van Schokland en Urk in Kampen. Gait Jan Reumer, die zelf met een Urkerin getrouwd was zei wel eens gekscherend (want het was niet even gemakkelijk om met Urkers om te gaan): ‘Ze moesten ze allemaal op één boot zetten en dan vort met ze de Zuiderzee op’.

Vaak stonden de klanten al om 6 uur aan de deur. Ze kwamen voor een pakje shag of snoep (toffees en drop). Ze werden dan geholpen door haar schoonvader. Hij liet Bé en Enna dan nog even liggen, want die hadden de vorige avond tot laat doorgewerkt. De deur van de winkel ging dan wel om 18.00 uur op slot, maar vervolgens ging gelijk de deur van het pakhuis open en dan konden de mensen zo nog hun boodschappen doen. ‘De vrouwen hadden dan even de tijd, want hun man was dan toch thuis”.
De politieagenten stonden vaak te loeren of ze na zes uur niet stiekem klanten hielpen, maar ze werden nooit betrapt. Vooral Van Oosten en Koekoek hadden een slechte reputatie.

Soms stonden ze bij Van de Wetering, de melkboer, door het zijraam te loeren of er mensen naar binnen gingen.

In Brunnepe zijn de mensen in die tijd nog erg sociaal. Ze staan echt voor elkaar klaar. Enna merkte dat bij de verhuur van haar garages. Als er iets verzakte dan zei de huurder: ‘O dat repareer ik zelf wel even’.
Trees de Munnik (ze was voor de tweede keer getrouwd) uit de Blommesteijn straat was ook zo iemand. Als er wat was in een gezin, vroeg ze eerst wat voor geloof die mensen hadden. Uiteindelijk maakte het haar niets uit, want ze zei altijd: ‘Ik zal voor ze bidden’.
Als Bé en Enna gaan trouwen wil ze ook graag bij de huwelijks plechtigheid aanwezig zijn en als ze hoort dat ze in de Burgwalkerk zullen gaan trouwen is ze erg teleurgesteld, want daar kan ze niet komen. Ondanks de hogere kosten voor de Westerkerk (er moet immers gestookt worden op 21 februari, en dat voor de hele kerk) besluiten Enna en Bé naar de Westerkerk uit te wijken. Natuurlijk zit Trees dan in de kerk. Ze kan trouwens niet in de bank zitten, want daarvoor is ze te dik.

Veel mensen herinneren zich de winkel en de familie De Ruiter nog goed en ze komt nog vaak vroegere klanten tegen (vooral ook in Myosotis).
‘Op een keer kwam ik Henri Maurer tegen. Hij werkte nu bij de politie. Hij stak (hij kwam net van een aanrijding terug) nog even het hoofd om het hoekje en zei: ‘Wat waren die kapjes toch altijd lekker’. Hij bedoelde daarmee de stukjes die aan het eind overbleven van de worst. Hij kwam daarvoor als kind speciaal naar de winkel’.

Niet zo lang geleden kwam de buurvrouw van om de hoek nog met een vraag.
‘Of ze nog wel weet dat de familie Klunder bij haar in de winkel kwam en of ze nog wel weet hoe dat met die twee jongens van Klunder zat?’.

Enna: ‘Natuurlijk weet ik dat nog’. De moeder van de beide jongens kwam nl. altijd zo tegen zessen naar de winkel en hield van een gezellig praatje. Nou liep dat nog wel eens uit de hand, want ze bleef maar kletsen. Van zo’n moeder krijg je natuurlijk als kind honger, want het is dan juist etenstijd.
Op een dag kwamen Jaap en Theo Klunder n.l. samen naar de winkel (waar hun moeder Annie) weer stond te praten. De één had een zakje boterhammen bij zich en de ander drinken.
‘Ja je moest toch wat met zo’n moeder!’.

Enna ziet nu Wim Klappe nog wel eens langsfietsen en moet dan toch ook weer aan vroeger denken. Ze ziet hem zo weer in de winkel staan aan de Reijersdijk. Als hij boodschappen kwam doen kreeg hij altijd een snoepje. Op een dag kwam er een vertegenwoordiger, die met Bé aan het overleggen was en Bé hielp Wim al pratend.

Toen Wim zijn boodschappen had bleef hij nog staan. Bé had dat in de gaten en vroeg: ‘Of ben je nog iets vergeten?’. ‘Nee’, zei Wim ‘Ik niet, maar u, want ik heb nog geen snoepje gehad’. Ze hadden altijd snoep staan voor de kinderen (anderhalf ons voor negenentwintig cent) en een paar dagen later kwam Wim met een paar andere kinderen terug en deelde persoonlijk snoep uit aan de anderen (hij was toen vijf of zes jaar).