De petroleumboer

De petroleumboer

 

Het eind van de Sint Nicolaasdijk stond bekend als een heel bedrijvig deel van Brunnepe.
Niet alleen was er het bedrijf van de familie Kanis gevestigd, maar ook de stichter van het oliebedrijf was ook in ander opzicht een actief man: hij had tien kinderen.

Aleid Kanis vertelt over zijn/ het familiebedrijf:
‘Mijn vader Geerlof (Lof) Kanis werkte bij Berk. Bij de tweede ontslaggolf begin jaren dertig werd hij ontslagen. Het was de tijd van de grote crisis. Hij werd evenals veel andere werklozen tewerkgesteld bij het Werkfonds’. * Opm.: Deze organisatie werd opgericht in 1934. Later werd dat fonds vooral bekend onder de naam D.U.W. (Dienst Uitvoering Werken). De werkers werden ingezet bij ontginningswerkzaamheden.

In Kampen werden bv. door de D.U.W.-arbeiders de grachten, die dichtgeslibd waren, weer uitgegraven.

reclamekaart van de Shell

Aleid: ‘Lang bleef mijn vader niet werkloos. Zijn zwager werkte bij de Esso in Utrecht. Hij zag voor mijn vader wel toekomst in de petroleum. Natuurlijk waren er in Kampen al andere petroleumventers actief zoals: Ab Westendorp (ook Esso), het echtpaar Kanis uit de Bregittenstraat (Caltex), Helderman uit de Uitenhage de Miststraat (Esso), Jonker (Shell), Pé v.d. Molen uit de Voorstraat (Caltex), Willem Bos uit de Boven Nieuwstraat en Jan Bos van de Broederweg.

De Esso timmerde aan de weg met hun maatschappij ‘De Automaat’. Zij hadden een centraal pakhuis in de Graafschap.

Mijn vader werd door zijn zwager gewaarschuwd dat hij er niet in moest trappen om helemaal afhankelijk te zijn van ‘De Automaat’.
Hij liet dus de olie gewoon aan de Sint Nicolaasdijk bezorgen. De olie werd in stalen vaten met banden bezorgd. Bij het lossen werden er een paar autobanden achter de auto gelegd, die de val van het vat moesten breken. Soms knapte de dop er dan af. Op een dag stond ik te kijken naar het lossen van de vaten. Er knapte er één open en ik zat van onder tot boven onder de petroleum.

De chauffeur van de Esso wagen (Zwolse Ab) stond het eens aan te kijken en zei: ‘Ach jonge ie em jarenlang gien last meer van ongedierte’.

Tot in 1942 werd er nog steeds (ondanks de oorlog) petroleum met paard en wagen aangevoerd. De ‘kidde’, het kleine paard, kwam van het woonwagenkamp aan de Beltweg en had een goed leven bij Geerlof Kanis.
Als het te oud werd ruilde Lof hem in voor een jongere ‘kidde’. Dat nieuwe paardje was dan wel veel magerder, maar de mensen van het kamp ruilden hem graag in (zonder verdere kosten). Het oude paard ging dan naar slager Van Doorn aan de Kalverhekkenweg’. Het bracht dan nog een heel goede prijs op.
‘Er zat veel meer vlees aan dan aan het nieuwe paardje’.

voorkant reclamekaart

de schillenwagen (met tank)

Hoe moest het nu verder, want ze hadden dan wel een paard en wagen, maar na eind 1942 kwam er geen olie meer. Lof Kanis besloot daarom voortaan de schillen in Brunnepe (en ook wel in een gedeelte van de ‘stad’) op te gaan halen. Soms had hij op een dag wel twee wagens vol schillen. Aleid: ‘De ‘kidde’ was een slim: het paardje wist precies waar hij moest stoppen.Aan de Melmerweg stopte hij bij de eerste vier kavels. Daarna sloeg hij er twee over en stopte weer bij de volgende vier. Ongelooflijk!
In een grote loods had mijn vader vier varkens, die zich tegoed konden doen aan die schillen. Wat overbleef ging naar boeren in de buurt.
Op deze manier kon hij goed de kost verdienen in die oorlogsjaren.

Zelf slachten was verboden, maar we hebben heel veel vlees gehad in de oorlog. De Algemene Inspectie Dienst (A.I.D.) controleerde of er niet clandestien geslacht werd. Deze opsporingsdienst kwam ook bij mijn oma aan de deur.
Ze liepen de serre binnen en stampten op de vloer.

Er klonk een hol geluid en toen ze dat gingen onderzoeken vonden ze het pas geslachte varkensvlees. Dat werd natuurlijk in beslag genomen.
Waarschijnlijk was er verraad in het spel. Als kind wisten we al, dat we niet alles tegen iedereen konden vertellen. Als er ons iets gevraagd werd moesten we zeggen dat we van niks wisten. Op een dag kwam er een Duitse soldaat bij mijn oma en vroeg naar ‘Kartoffeln’. Mijn oma wees naar haar voeten en zei dat ze geen ‘pantoffeln’ had.
Bij ons in de buurt waren twee loopgraven aangelegd. Daarin zaten dan meestal wel een paar al redelijk bejaarde Duitse militairen (van 50 jaar en ouder). Met hen was niet veel mis: het waren net je omes of opa’s. Als er een oefening was kwam er een officier op zijn paard de zaak inspecteren.
Hij liet de dienstplichtigen uit de Van Heutszkazerne (de ‘oudjes’ hoefden daar niet aan mee te doen) op hun buik door het moerassige stuk land tussen de Melmerweg en de Sint Nicolaasdijk kruipen. Ze zaten dan van onder tot boven onder de modder.

Na de oorlog was de Esso er snel bij. Ze moedigden mijn vader aan om opnieuw hun olie te verkopen.
Mijn vader had het als schillenboer erg naar het zin.

Er was een goede boterham mee te verdienen. Mijn moeder zei echter: ‘Als petroleumventer heb je meer toekomst Lof’. Er werd dus op de schillenkar een tank gezet. Ook werd er een tank van 6000 liter onder de grond geplaatst.
In het begin moesten we de olie met de hand overpompen, maar later gebruikten we een elektromotor op de pomp.

De Esso had een eigen aannemer, die alles plaatste. Hij wist precies aan welke eisen we moesten voldoen en zorgde ervoor dat alles volgens de regels geregeld werd.
Tussen 1945 en 1950 was de olie op rantsoen en kon je alleen olie ‘op de bon’ krijgen. Mijn vader plakte die bonnen op. Hij gaf ze mee aan de chauffeur van de oliewagen’.

Lof Kanis ging dus weer met zijn petroleum venten. Zijn werkterrein was voornamelijk Brunnepe. Hij kwam niet verder dan de Dam en de gasfabriek (bij de Hagen). Hij had meer dan genoeg klanten, want bijna alle mensen kookten op petroleumstelletjes. ‘Ook nu nog koken wij bv. soep op een petroleumstel (een 2-pits)’, aldus Aleid. Voor de verwarming werden petroleumkacheltjes gebruikt.

Aleid zelf ging na de ambachtschool bij het garagebedrijf Wolters (aan de Oudestraat) aan het werk als automonteur. Maar in 1956 moest hij in militaire dienst.

Hij werd gekeurd op 13 april 1956 en wilde zo snel mogelijk in dienst: ‘dan was ik er vanaf’.
In augustus van dat jaar was het zover. ‘Ik mocht 21 maanden lang mijn vaderland verdedigen’.
Hij zwaaide in mei af. Bij Wolters waren ze verplicht hem weer in dienst te nemen, maar in 1958 begon juist een crisis. Hadden ze eerst drie monteurs, een magazijnmeester en een chef, nu werkten er twee monteurs en een chef. Na zes weken werd Aleid ontslagen.
Hij ging één keer voor een uitkering naar de sociale dienst aan de Vloeddijk.

Werkloos thuiszitten wilde hij niet, dus ging hij zijn vader helpen bij het venten. Maar dat mocht zo maar niet! Vinke, de controleur van de sociale dienst, kwam juist toen hij op de Buitensingel bezig was kannen te vullen, langsgefietst. Hij begon meteen te schreeuwen: ‘Det mag niet’. ‘Wörume niet, ik mag mien va toch wel help’n?’ ‘Det bin regels’.

Aleid werd furieus en pakte hem bij de keel. Gelukkig kwam zijn vader er net weer aan. Hij wist Aleid te kalmeren, maar die schreeuwde Vinke nog achterna: ‘Ie kun ook bast’n met oe geld’.

Aleid met vader Geerlof

Nooit haalde hij meer geld op aan de Vloeddijk.

‘Maar …………. toch moest er geld op de plank komen. Ik woonde nog thuis.
We hadden geen rooie cent. Mijn vader nam een extra hypotheek op het huis. Van de 4000,- gulden die hij opnam werd het grootste deel gereserveerd voor een vrachtwagentje.
Ik ging rondkijken naar een vrachtautootje voor mijzelf en kwam terecht bij autohandel Dijkstra in Heerde. Mijn keus viel op een Opel Blitz. Het was een kleine vrachtwagen, die dienst gedaan had in het Engelse bezettingsleger (in Duitsland). Het wagentje kostte 2700,- gulden. Er werd een tank ingebouwd. Als werkterrein koos Aleid het Kampereiland. Daar was al wel een petroleumventer actief, maar die liet de boeren nog wel eens ‘zitten’.
In het begin was het moeilijk om daar niet te verdwalen, want er liepen allerlei weggetjes en zijweggetjes.
Het was nog voor de ruilverkaveling! Aleid ging daarom naar de Geert van Woustraat waar H.J. Broek woonde (de bekende ‘nogal’ gezette Brunneper wethouder) en vroeg hem naar een kaart van het Kampereiland. ‘Kump goed’ was het antwoord. En het kwam goed: Aleid plakte de kaart tegen het dak van de cabine en hoefde voortaan niet drie keer bij dezelfde boerderij te ontdekken, dat hij daar al geweest was.

*Opm.: Deze A.R./ C.H.U.-wethouder behartigde de belangen van de Kampereilander boeren.
Hij stelde het belang van de boeren voorop. Dat werd hem niet in dank afgenomen. Vaak werd hij door zijn partij op een onverkiesbare plaats gezet, maar door de voorkeursstemmen van de boeren en de Brunnepers kwam hij toch weer in de raad.

Veel boeren op het Kampereiland werkten nog met paard en wagen.
Aleid: ‘In het begin waren er maar drie of vier boeren, die een tractor hadden, maar dat veranderde, toen de industrialisatie haar intrede deed. Ik moest er een tank bij laten plaatsen voor gas (diesel) olie. Het was wonderbaarlijk hoe snel ik een redelijke omzet kreeg. Ik ging ook op het Haatland, de Zwartendijk, het Noordeinde, in Kamperveen, Oosterwolde, IJsselmuiden, Mastenbroek en soms in Zwolle bezorgen. Verder bezorgde ik op het ‘bovenstuk’ van de Hanzewijk (het stuk tussen de dr. Damstraat en de Oostzeestraat).

Jan op de driewieler

Ik heb dat ongeveer een jaarlang op vrijdag gedaan. Ik ben daar mee gestopt, want ik had er een hekel aan het steeds weer die trappen op te lopen’.

Van mijn vader kreeg ik wel de instructie mee: ‘Nooit iets doorvertellen van wat een andere klant je vertelt’. Ik heb me daar steeds aan gehouden, maar op een dag vergiste ik mij toch. Ik had olie gebracht bij een boer in Mastenbroek. We zaten nog thee te drinken toen het gesprek over de politiek ging. Het was waarschijnlijk op een woensdagmiddag, want de hele kamer zat vol kinderen. Ook een buurman was even langsgekomen. Er waren net verkiezingen geweest en ‘mooie Barend Biesheuvel’ (van de A.R.) was verslagen door Den Uyl (P.v.d.A.). Mijn klant mopperde wat en zei: ‘Nou die rooie aan het bewind is ga ik niet al mien kalvers opgeven’. Ik kon het niet laten en zei gelijk: ‘Deed ie det dan wel toen Biesheuvel an ’t bewind was?’ Ze keken me allemaal aan alsof ze water zagen branden en ik begon gauw over iets anders te praten, maar het kwaad was al geschied. Acht weken later kwam ik weer bij hem en hij vertelde dat ik niet terug hoefde te komen: zijn neef uit Hasselt was ook petroleumboer en zou voortaan komen’.

Ze moesten Aleid of zijn familie niet te na komen. Zijn moeder werd eens nogal onheus bejegend door een klant. Hij zou die klant moedwillig voorbijgereden zijn zonder olie te leveren. Ze was overstuur toen hij thuiskwam. Aleid ging meteen naar die klant en vertelde hem dat hij zijn moeder niet liet ‘uitvloeken’. ‘Ik zei hem ook dat hij mij voor het laatst gezien had’.

 

Van de oliecrisis hebben we weinig last gehad. Er waren natuurlijk wel allerlei geruchten over tekorten, maar dat viel allemaal erg mee. De olie, zo zeiden de mensen, zou wel op de bon komen, maar dat gebeurde niet. Wel waren er een paar autoloze zondagen’.

*Opm.: Dat was in 1973 tijdens de Jom Kipoer oorlog. Israël werd aangevallen door een groot aantal Arabische landen. Nederland koos de zijde van Israël. De oliekraan werd dichtgedraaid door een aantal Arabische landen en de regering besloot dat er dan maar niet op zondag gereden mocht worden.
Veel hielp dat echter niet, want de mensen gingen nu al op zaterdag de weg op. Ze gingen dan zondagavond laat weer terug.
Uit die tijd stamde het liedje: ‘Den Uyl zit in den olie, in den olie zit Den Uyl’. Vader Abraham zong dat samen met boer Koekoek. Het werd een echte carnavalskraker!
Aleid: ‘Het waren wel rare tijden, want we hadden klanten, die met een melkbus kwamen aanzetten om extra (gas)olie in te slaan’.

 

‘Mijn vader is lang blijven venten. Uiteindelijk kon hij geen paard meer ruilen bij het woonwagenkamp. Ze hadden daar zelf geen paarden meer voor hun woonwagen.

Het laatste paard dat hij van hen ‘kreeg’ was een uitstekende draver. Dat was eigenlijk geen ‘kidde’, maar een echt paard. Het had wel een probleem aan een van zijn benen, maar kon heel hard galopperen.
Voor ons was het een hoogtepunt als we moesten venten langs de Haatlanderdijk.
We draaiden daar altijd bij Schokbeton (bij de woning van de portier). Meestal waren we er tegen vijf uur. De dag zat er dan op voor de mensen, die er werkten. Met honderden tegelijk kwamen ze op de fiets het hek uit. Veel jonge werknemers van ‘de Skok’ probeerden dan op het fietspad onze draver bij te houden. Dat lukte bijna nooit. Wat een feest.
Maar er moest wel een heel goede rem op de wagen zitten, want de draver was bijna niet tot stilstand te brengen!
Die rem was nl. al jaren kapot, maar werd nu weer snel gerepareerd.

Nu werd er gevent met een motor driewieler. ‘Het was een ouwetje van de kruideniers Schinkel en Held uit de Wilhelminalaan. Ook Hoekman van de Noordweg maakte deel uit van Sperwergroep, die gezamenlijk inkochten. Met die driewieler hielp mijn broer Jan mijn vader met venten’.
Later kwam Jan in dienst bij Aleid.

Aleid: ‘Mijn vader ventte vijf dagen in de week.
Op maandag ging hij vaak naar ‘De Kleine’ om een kaartje te leggen en een borrel te drinken.
Hij verdiende ook bij door mollen te vangen. Dat was een lucratief handeltje: hij verdiende er zoveel bij dat hij wel eens zei: ‘Ik kan geloof ik beter als mollenvanger aan de slag gaan, want het verdient beter dan met olie te venten’. Voor een mollenvelletje kreeg hij 0,75 ct.
Die mollenvelletjes werden op een plankje gespijkerd en stonden dan in huis te drogen voor de kachel.
Jammer genoeg was er ’s zomers niks te verdienen aan het mollenvangen, want dan was het velletje niet geschikt.

De mensen bleven op petroleum koken tot midden 1960/ begin 1970. Aleid schat in dat Jan en zijn vader bij 70% van de mensen in een straat aan de deur kwam.

Ook heeft Aleid lang samengewerkt met de firma Chris Vermeulen. Ze kochten samen een dump auto van het bouwjaar 1945. De capaciteit van de tank op de Opel Blitz was te klein.
Aleid bezorgde ook aan de klanten van de fa. Vermeulen olie, gasflessen en vetten. De gasolie werd dan getankt bij Vermeulen aan het Van Heutszplein. Later kochten ze nog samen bij een DAF-dealer een complete DAF, met een tank en alles erop, in Harderwijk. Toen Aleid stopte werd het bedrijf overgenomen door de firma Chris Vermeulen.

Bij Aleids en Jans afscheid bleek dat ze door het leven gingen als de ‘Pette’ en de ‘Snörre’.
In zeven coupletten werden ze uitgezongen! Het werd een prachtig feest.