25 jul 31 oktober 1950
Djakarta heeft een onrustig weekeinde beleefd, met verschillende schietpartijen in uiteenlopende stadsdelen, die echter, voor zover bekend, geen slachtoffers hebben geëist. Zaterdagavond was er een hevige schietpartij van circa 21.00 uur tot 23.00 uur langs de weg naar Meester Cornelis. Het incident begon doordat een wielrijder in het voorbijgaan een pistoolschot loste op de wacht van het geniekampement der APRI en vervolgens een handgranaat wierp.
De wacht van het APRI opende vervolgens het vuur met geweren en lichte mitrailleurs. Er rukte een gezamenlijke patrouille uit van de Indonesische en Nederlandse militaire politie, die de orde herstelde.
Gen. Majoor Scheffelaar verklaarde, dat geen enkele Ambonees, die de status van militair van de Koninklijke Landmacht heeft, buiten zijn kampement gewapend rondloopt en dat dit zeker niet het geval was op het tijdstip waarop het incident ontstond.
Schoten in Djakarta
Ernstiger was een schietpartij, die zich Maandagochtend afspeelde in de benedenstad van Djakarta. Te 2.20 uur werd een schot gelost in de richting van een gebouw waarin troepen van de APRI zijn gelegerd. De wachtposten vuurden terug en kregen daarbij later steun van de troepen der ‘ringbewaking’, zodat er een algemene schietpartij ontstond. Een patrouille van de Indonesische militaire politie wist tegen het aanbreken van de dag een staking van het vuren tot stand te brengen. Dit staken van het vuren zou zijn geschied, toen eenheden van de KL, gelegerd in een gebouw in de benedenstad een witte vlag uitstaken als ‘teken van overgave’. Plotseling viel er weer een schot, waardoor een uur lang opnieuw een schietpartij ontstond. Toen deze was geëindigd werden 30 KL-militairen, merendeels Nederlanders weggevoerd. Precies te 9.10 uur viel er wederom een schot waarvan de herkomst niet kon worden vastgesteld doch dat aanleiding werd tot een nieuwe schietpartij, die tot ongeveer half tien aanhield.
Eerst toen keerde de rust terug en kon in de benedenstad het zakenleven een aanvang nemen.
Van officiële Nederlandse zijde werd aan Aneta medegedeeld, dat het onderzoek naar de gebeurtenissen nog gaande is. Besprekingen over de incidenten tussen de generaals-majoor Alons en Scheffelaar en de chef-staf van de APRI, kolonel Simatoepang verliepen in aangename sfeer. Volgens de mededeling van de zijde der Indonesische autoriteiten tijdens deze bespreking, zijn de dertig militairen van de KL alleen weggevoerd om hen te beschermen.
Zij werden inmiddels vrijgelaten en kregen hun wapens terug.
Roofovervallen
De hoop van de optimisten onder de planters op West Java, dat na de souvereiniteitsoverdracht de levens-en werkomstandigheden langzamerhand zouden verbeteren, is grotendeels in rook vervlogen. Deze mensen, die dagelijks met de heus wel werkwillige bevolking te maken hebben, staan in het grootste deel van Java’s Westkant voor steeds nog groeiende moeilijkheden als terreur, zowel tegen de planters zelf als tegen de ondernemingsarbeiders, afpersing, toenemende diefstallen van het gerede en ongerede product.
Velen van de nog overgebleven ervaren planters, die zich na de Japanse capitulatie met enthousiasme aan hun opbouwend werk zetten, overwegen ernstig weg te trekken naar andere tropische landen als Kenya, of althans naar landen waar zij met hun landbouw-ervaring kunnen hopen op een zo al niet ‘schitterende’ afronding van hun loopbaan, dan toch op een ‘rustige’ werkkring. Men verwijte deze planters geen gebrek aan ‘hardheid’.
Een ‘hardere tijd’ dan de laatste vijf jaren in Indonesië zullen zij noch in Canada, Afrika, Zuid- Amerika, of waar ook ter wereld hebben te doorworstelen.
Nog immer geschieden roofovervallen in het groot. Nog onlangs waren vijf ondernemingen op West-Java het doelwit van benden, die gebruik maakten van vrachtauto’s en jeeps, en waarvan de leden een uniform droegen. Die benden vertonen een merkwaardige overeenkomst met georganiseerde troepen. Het gaat deze lieden niet zozeer om het moorden dan wel om de ondernemingsproducten. Op de onderneming Bodjong Gedeh onder de rook van Bogor bijvoorbeeld, haalde een bende rubber weg ter waarde van 32.000 roepiah. De bendeleden kwamen met vrachtauto’s, pick-ups en jeeps-brens in de hand- het terrein op zwermen. De rubber verkopen de rovers aan Chinese opkopers te Bogor, Djakarta, Bandoeng en andere plaatsen. Een administrateur van een grote onderneming in het Bogorse vertelde dat ons, dat reeds tijdens de Japanse bezetting zo gekapte rubberaanplant dagelijks nog tientallen bomen onder bijlslagen vallen. Rubberhout is uitstekend brandhout te Djakarta en de verbindingen zijn gerieflijk genoeg om deze ‘houthandel’ lucratief te maken. Alle ondernemingen met goede verbindingen lijden onder dit kapeuvel.
De politie staat machteloos tegenover dit soort diefstal, die direct het ‘ondernemingskapitaal’ aantast. Van andere administrateurs werd vernomen, dat nooit harder werd getapt en geplukt dan tijdens de grote Sarboepri-staking. De latex, dan wel in kampongs bereide rubber, ging direct van de tapper naar de altijd aanwezige Chinese opkopers, die niet schromen deze producten bij grote handelskantoren aan te bieden als ‘bevolkingsrubber’. Met de thee is het hetzelfde liedje. Er zijn ondernemingen in het Bogorse, Sakaboemische en Tijandjoerse om maar een paar streken buiten het Pengalenganse, dat een ideale uitzondering schijnt te vormen, te noemen, waar de bevolking zestig zeventig procent van de plukrijpe thee steelt, of waar de tappers voor dergelijke percentages aan latex stelen. De politie, die over het algemeen nog goed is te noemen, brandt niet graag haar vingers, omdat de vijandschap van de veel genoemde ‘geuniformeerde’ benden, waarvan niemand weet of zij nu rondweg officiële of afgevloeide militairen zijn, haar veel te duur komt te staan. De planters zelf zijn uit hoofde van hun Nederlandse nationaliteit, of wegens hun verwantschap met ‘kapitalistische instellingen’, thans in een positie, dat zij niets anders kunnen doen dan zich beklagen bij de officiële instanties en hun directies. Deze geven dan uiteraard de gebruikelijke richtlijnen, hetgeen daarop neerkomt, dat de planters deze diefstallen maar door de vingers moeten zien. Een andere weg is trouwens onmogelijk. Wie zich zou verzetten is immers zijn leven niet meer zeker.
Publicaties hebben eveneens een averechtse uitwerking, vooral in deze tijd van anti-Westerse propaganda van de zijde der linkse groeperingen.
Op een niet nader te noemen onderneming hemelsbreed vijftig kilometer van Djakarta, werd enige maanden geleden een hoofdadministrateur, die geregeld poolshoogte op zijn vier ondernemingen ging nemen, een week lang in een cachot van luttele meters in het vierkant op water en brood gehouden. De man was niet bereid de losprijs van 30.000 roepiah te betalen.
Na een week werd hij door ingrijpen van hoge militaire zijde uit zijn benarde positie verlost. Dergelijke afpersingsmethoden komen meer voor.
En het is geen geheim dat sommige planters van hogerhand toestemming krijgen bij tijd en wijle wat af te schuiven voor feestjes en zo…….
Bantam maakt met een dertiental ondernemingen een gunstige uitzondering op de regels op West-Java. Maar ook de planters van Bantam twijfelen aan een goede toekomst voor komende generaties Nederlanders in hun vak. Zij gronden deze mening op de waarneming dat de zogenaamde sociale hervorming in wezen een ondermijningssysteem is tegen de kapitalistische instelling in het algemeen. Dit systeem wordt centraal geregeld, en locaal uitgevoerd met de stok achter de deur. Bij een onrustbarend toenemende bevolking op Java, een naar het zich laat aanzien blijvende afwezigheid van een krachtig optredend machtapparaat, en bij de zeer ongelijkmatige verdeling van bevolkingseigendommen, zien mensen uit de practijk op korte termijn een situatie ontstaan, waarin het voor de Europese ondernemer bijna onmogelijk is lonend te werken.
Sorry, het is niet mogelijk om te reageren.